In de eerste maanden van 1934 werkt Escher aan een reeks prenten van Rome bij nacht. Op 17 maart 1940 keek hij in een brief aan Hein ‘s-Gravezande terug op deze nachtelijke avonturen*:
‘Des avonds na 8 uur tot 11 of 12 ’s nachts, schetste ik in Rome, in dat verwonderlijke prachtige nachtelijk Rome, waarvan ik zooveel meer houd dan van dezelfde architectuur overdag. Alle overmatige Baroktierelantijnen waarmee Rome overvuld is (Rome is toch bij uitstek een Barok-stad, ondanks de Romeinsche en Middeleeuwse resten) vervagen des nachts. Daarbij helpt de moderne indirekte verlichting met groote schijnwerpers, die de ouderwetsche straatlantaarns op de belangrijkste punten hebben vervangen, er aan mee om het fantastische effekt te verhoogen. Als wij ooit samen naar Rome gaan (je kunt nooit weten hoe een koe een haas vangt) dan zal ik je rond leiden in dat Rome waar ik van houd; dan gaan wij loopen in de van menschen gezuiverde fantastische decors, als in een prachtige droom en dan eindigen wij in een van de onnoemelijk vele kleine volkskroegjes en drinken een glas Frascati om wat bij te komen of, als je wilt, om verder te droomen in die onwerkelijke wereld, zoals ik dat alleen deed na mijn levensceances.
Ik zat te teekenen aan de een of andere prent, op mijn klapstoeltje. Aan een knoop van mijn jas hing een electrisch zaklantaarntje, onontbeerlijk vooral omdat ik teekende op zwart papier met wit krijt. Het zijn mijn heerlijkste herinneringen aan Rome, die nacht-toernee’s. Wat al curieuze ontmoetingen had ik, en welk een aardig, lastig, onhebbelijk, voorkomen en dikwijls ontroerend publiek omringde mijn klapstoel! Ik herinner mij een oud meneertje dat langen tijd naast mij stond zonder een woord te zeggen. Eindelijk vroeg hij beleefd of hij niet stoorde door wat te zeggen. Heelemaal niet zei ik. Hij vond het prachtig, zei hij. Ik zweeg en glimlachte gestreeld. Een prachtige uitvinding, ging hij door. Uitvinding? verwonderde ik mij; ik teeken gewoon wat ik zie! Ja, maar die electrische zaklantaarn aan de knoop van mijn jas, dat was toch maar een prachtige uitvinding!….Zoo heb ik ook meenige bewonderende uitingen opgewekt door “mijn linksheid”. Dat een linkerhand kon zitten teekenen, dat interesseerde hun meer dan de vraag of het resultaat goed was of niet. Zoo tekende ik dus elken avond en werkte de schets ’s daags daarna uit op hout.’
In iedere prent experimenteerde Escher met een andere arceringstechniek. De Mussoliniaanse schijnwerpers die de gebouwen verlichtten, zorgden voor scherpe contrasten die hij goed kon benutten in de houtsnedes.
Bronvermelding
[*] Wim Hazeu, M.C. Escher, Een biografie, Meulenhoff, 1998, blz. 163-164