Op 25 november 1950 dicteerde Ir. L.C. Kalff, de directeur artistieke zaken van Philips, een brief:
“Waarde Escher,
Drie en dertig jaar geleden tekenden wij samen de studenten-almanak van Delft vol. Sindsdien mocht ik niet meer het genoegen te hebben met je samen te komen, maar ik volgde wel jouw Metamorphose van aspirant architect tot grafisch kunstenaar. Ik kom thans bij je met een vraag die, naar ik hoop, je zal interesseren.Wij moeten met grote spoed een soort museum en ontvangstruimte inrichten in het oude fabriekje van 1891 voor het 60-jarig jubileum van Philips dat in Mei 1951 gevierd zal worden.”
Vervolgens gaat Kalff in op de omstandigheden ter plekke. Hij zegt dat Philips naar een ontwerp zoekt: “waarbij op speelse wijze gebruik zou kunnen worden gemaakt van licht en donker, dus glas en bv. triplex…” Dit wordt het begin van een korte, maar hevige samenwerking die resulteert in een prachtig plafond van ruim 9 bij 8 meter. Zie de foto hierboven.
Het gebouw is de eerste lampenfabriek van Philips in het centrum van Eindhoven, die al in 1891 werd gebouwd. Na het jubileum werd het een tentoonstellingsruimte voor de nieuwste ontwikkelingen op het gebied van licht die door Philips werden bedacht. Het plafond paste goed in deze omgeving, maar toen het gebouw in 1972 voor iets anders werd gebruikt, is het plafond verwijderd en uiteindelijk in de opslag gekomen van het latere ‘Centrum Kunstlicht in de Kunst’. In dit museum heeft het in feite alleen maar ingepakt gestaan.
Bij het museum bestonden plannen het plafond in de originele staat terug te brengen. Door het grote formaat en doordat nogal wat kleine motieven zijn verdwenen was het een te ingewikkelde zaak geworden. Nu is dit museum helaas slachtoffer geworden van de gure wind die sinds enige tijd door de cultuur en langs zijn subsidiegevers blaast. De subsidie is ingetrokken en het museum moet de collectie elders onderbrengen.
De laatste directeur John Jaspers vroeg vorig jaar al bij Escher in Het Paleis of wij belangstelling hebben voor het plafond. Dat is het voordeel van een monografisch museum, een museum gewijd aan één kunstenaar: mensen of instellingen komen soms met geschenken en soms met mooie aanbiedingen die direct met de collectie hebben te maken. Het Philipsplafond hoort thuis in de eerste categorie. Het bestuur van het Centrum Kunstlicht in de Kunst heeft besloten het plafond aan Escher in Het Paleis te schenken. Maandag 13 februari 2012 reed een grote kunst-verhuisauto ons plein op en laadde de pakken uit: het Philipsplafond!
Ik heb verleden jaar een aantal elementen in de opslag van het Centrum op een industrieterrein in Eindhoven kunnen bekijken. Enthousiaste vrijwilligers hielpen mee de delen tevoorschijn te halen of vertelden nostalgisch over hoe leuk het was in dit kleine museum te kunnen werken. Voorzichtig haalden we de bovenste platen los uit de stapel en legden die op de grond. Het ontwerp bestaat uit rijen diagonale beesten, er lopen twee rijen naast elkaar: een met witte duiven en gele bijen en haaks hierop een rij met roze vlinders en een rij met lila vleermuizen (dit lila is overigens wat naar roze verschoten). In het langwerpige vlak van 9 bij 8 meter zitten de grootste motieven op een derde van boven. Hier vormen de 6 figuren in feite een vlakvulling. Ieder beest vervolgt zijn weg in een diagonale lijn naar de buitenkant van het plafond en wordt daarbij steeds kleiner. Het houten frame blijft weliswaar 1,30 m bij 1,30 m, maar als de figuren steeds kleiner worden, lijkt het vlak groter te worden. Na ongeveer de derde verkleining vormen de beesten geen vlakvulling meer, doordat ieder paartje los in een vierkante plaat is aangebracht. Doordat ze steeds kleiner zijn, lijken ze verder weg te vliegen en zich los te maken uit hun diagonale rij.
Het moet een verrassend kunstwerk zijn geweest. Vanuit de duisternis van het zwarte plafond stralen de zacht gekleurde vormen. Ik denk dat het even duurde voor je echt zag wat er nu gebeurde daar hoog boven je hoofd. Wij waren maandag 13 februari in ieder geval een paar uur zoet met het uitleggen van de helft van het plafond in onze balzaal. Het is spannend om een onbekend werk langzaam samen te stellen. Het vergt inzicht en gepuzzel om achter het systeem te komen, te meer omdat ik het plafond nooit ter plekke had gezien. Het frame, waarin de contouren van figuren zijn uitgezaagd, is niet zoals je van de foto verwacht zwart, maar zachtgeel. De duif, bij, vlinder en vleermuis zijn gemaakt van dunne platen gekleurd kunststof. Door enkele strepen wordt duidelijk, als het dier in de contouren van het frame zit, welk beest het is.
Escher heeft bij het afronden van het project de heer Kalff een schema gestuurd met “een ‘plattegrond’, teneinde vergissingen in plaatsing van de onderscheiden typen te voorkomen,”. Dit schrijft Escher in een brief van 22 januari 1951. Iemand is gelukkig zo wijs geweest alle tweeënveertig platen van het plafond de nummers te geven die Escher had bedacht. Bovendien was er nog een schema van het plafond aanwezig uit de oeuvre-catalogus. Deze twee documenten bij elkaar geven een helder inzicht hoe de 42 delen neer moesten worden gelegd. Kijkend naar dat schema zie je hoe de vlakvulling werkt. Voor het uitleggen is het prettig te weten dat de kleinste figuren aan de randen zitten. Via de diagonale lijn worden de dieren groter.
Hoewel onze balzaal groot is, is het van meet af aan duidelijk dat het plafond niet helemaal uitgelegd kan worden. We opteren voor de rechterkant. Al rap bleek dat ondanks de grote doos met platen van losse beesten, vooral alle kleine vlinders, bijen, vogels en vleermuizen er niet waren.
Nadat alles was geïnventariseerd, is het plafond opgeruimd tot een volgend gebruik. Zo’n groot plafond zal niet in zijn geheel een plek bij ons vinden, bovendien kost de restauratie van de aanwezige complete delen veel tijd en dus geld. Maar ik hoop ooit een deel van het Philipsplafond bij ons op de tweede verdieping als plafond terug te kunnen zien. En … hoop doet leven, zoveel is zeker!