Deze maand is het elf jaar dat ik bij Escher in Het Paleis conservator ben. Langzaam maar zeker raakte ik in deze tijd verknocht aan het werk, maar ook aan de persoon. Gelukkig zijn er behoorlijk wat prenten van Escher zelf: tussen 1917 en 1950 heeft hij namelijk wel 12 zelfportretten in prentvorm gemaakt! Een van de mooiste vind ik deze vroege linosnede uit 1918.
Het is prachtig om te zien hoe deze jonge man van 20 al in staat is met minimale middelen zo’n mooi zelfportret te maken. Dit is een linoleumsnede, een techniek die minder hard en minder scherp afdrukt dan een houtsnede. In linoleum snijdt je makkelijker dan in hout én het is daarnaast ook goedkoper. Ideaal voor een beginnend kunstenaar. In feite bestaat dit portret uit vlakken licht- en donker blauw. Slechts de oorschelp, de neusvleugels en bovenop het haar zijn wat lijnen aangebracht. Het is qua opbouw van het onderwerp (zijn eigen hoofd) al weer losser dan het zelfportret dat hij een jaar eerder maakte en het is heel anders dan Eschers officiële eerste zelfportret uit 1917.
In het eerste zelfportret zien we een gefronste jongeman: Escher kijkt geconcentreerd met fronsende wenkbrauwen.
Het eerste opmerkelijke aspect van dit zelfportret is dat er op de hoogte van het oor een groot rond gat zit, dat er na Eschers dood ingemaakt is. Deze prent is dan ook een postume druk. Alle houtblokken van Escher zijn na zijn dood doorboord met zo’n gat. Daardoor wordt het duidelijk voor de prentbezitters dat hun prenten door de meester zelf zijn gedrukt. Het tweede opmerkelijke aspect is de klassieke beginnersfout die Escher maakt aan de linkerkant van de prent: de laatste letter van zijn monogram (MCE) staat in spiegelbeeld! Dit zal mede een reden zijn geweest waardoor hij de prent niet afdrukte. Hij corrigeerde zichzelf door het monogram goed aan de rechterkant van de prent te zetten.
Wie de eerste drie portretten chronologisch naast elkaar zet, ziet meteen het grote verschil: de enorme stap die Escher in 1918 maakt. Hij is weg uit zijn ouderlijk huis in Oosterbeek. Hij haalde weliswaar zijn eindexamen HBS niet, maar mag toch, door bemiddeling van zijn vader en een speciale regeling, naar een voorbereidend jaar van de Technische Hogeschool Delft. Daar krijgt Escher onder meer een ernstige huidinfectie en kan daardoor de colleges niet meer volgen. Hij tekent eigenlijk alleen nog en dat dit vruchten afwerpt, is in het derde portret goed te zien. De ruimte en het volume van het hoofd zit beter in elkaar, en Escher zet de kleur verrassend goed in voor een nog ongeoefende amateur.
Waarschijnlijk maakte hij het onderstaande zelfportret uit 1919 tijdens zijn opleiding aan de Haarlemse School der Maatschappij voor Bouwkunst en Kunstnijverheid. De jongeman verandert zichzelf in een serieuze ziener. Er bestaat ook een vroeg zelfportret van Piet Mondriaan, waarin hij een zelfde nadruk op zijn ogen legt.
Dat is niet verwonderlijk: juist jonge mensen die de wereld, zichzelf en de kunst ontdekken, zijn zich bewust van het belang van hun ogen. Hier zien we een vastberaden persoon die de wereld en ons met een grote intensiteit aankijkt. Het is mooi te zien hoe het hoofd de achtergrond als het ware ontstijgt en boven komt drijven. Doordat Escher de achtergrond met horizontale grove streken uitsteekt, contrasteert dit extra met het hoofd waarin hij met fijne gutsjes, burijnen of misschien zelfs met kleine houtsnijmesjes werkt.
Het volgende zelfportret is bewegend en onverwacht in deze reeks. Escher heeft kennelijk de spiegel schuin op de grond gelegd, waardoor hij zichzelf vanuit een kikkerperspectief bekijkt. Zijn glimmende schoenen krijgen bijna net zoveel aandacht als zijn ironische glimlach! Als er al ooit sprake kan zijn van een soort bohemien-gevoel, dan zit het in dit nog steeds vrij jonge zelfportret.
De zigzag van de benen loopt door naar de voor ons rechter elleboog via de schouder en via de ogen kijken we weer de andere kant op en schiet onze blik de linkerbovenhoek in. Dan keer je terug naar de oplichtende ogen en zie je de prominent aanwezige kunst achter Eschers hoofd. Dit is een statement: ik ben een kunstenaar, dit is mijn omgeving, ik beheers mijn materie en ik heb een eigen (onorthodoxe) visie.
Het volgende portret in deze reeks is een zelfportret van de kunstenaar aan het werk. Het is niet zo zeer een portret van Escher als Escher, maar dit motief met de bolle spiegel, een zilveren bol, zal een belangrijke onderwerp worden in zijn latere werk. Het is het oer-voorbeeld van het zelfportret in een spiegelende bol waar Escher later wereldberoemd mee wordt. Bovendien kun je denken dat hij de spiegelende bol in dit geval ook als een ster ziet die in het heelal rondzweeft. Sterren en planeten worden na de Tweede Wereldoorlog een onderwerp waar Escher zich mee bezighoudt. Op zich is dat niet verwonderlijk, want hij keek al sinds zijn 15de levensjaar samen met zijn vader door een sterrenkijker die speciaal voor hem in Parijs was gekocht.
Het volgende zelfportret grijpt in feite terug op het vierde: weer de nadruk op de sterk fixerende ogen en het inmiddels golvende haar. De wenkbrauwen lopen nog steeds door, maar zijn verfijnder en vriendelijker. Dat komt natuurlijk ook omdat Eschers ogen op onze ooghoogte staan en ons recht aankijken, terwijl hij in het vierde portret zijn hoofd iets gebogen heeft. Hierdoor lijkt het alsof hij ons fixeert van achter zijn wenkbrauwen.
Escher ziet zichzelf als iemand die een zekerheid heeft gevonden. Dat heeft hij ook wel een beetje, want hij is verliefd op Jetta Umiker en zij heeft hem niet afgewezen. Het is wel aardig om dit portret te combineren met een foto uit die tijd. We zien dan een aanzienlijk opener en zelfs een jongeman die wat verlegen is. Dat geeft een nuancering van het zelfportret.
Zes jaar later wanneer hij het volgende zelfportret maakt, is hij vader van twee kinderen en een kunstenaar die, in zijn eigen kring in Rome, waardering krijgt. Je ziet een lieve man, wat peinzend en ernstig, maar toch ook met een licht ironische oogopslag.
De baard en de snor zijn nauwkeurig bijgehouden, terwijl hij in het voorjaar van 1929 tijdens zijn lange wandeling door de Abruzzen in het kleine bergdorp Castrovalva gevangen werd gezet om zijn uiterlijk. De Italiaanse politie vond hem er onverzorgd en vreemd uitzien; hij zou zelfs wel eens de voortvluchtige aanslagpleger op Mussolini kunnen zijn! Uiteindelijk bleek het natuurlijk niet zo te zijn en liep het met een sisser af.
Stilleven met bolspiegel is van november 1934 en Hand met spiegelende bol is van januari 1935. In de spiegeling zien we het interieur van zijn atelier in de Via Alessandro Poerio te Rome. In deze litho laat Escher ons toch ook weer de wereld van een onverwachte kant zien door de hand die de bol vasthoudt zo nadrukkelijk in beeld te brengen.
Elf jaar later maakte Escher de litho Drie bollen II. Die gaat nog meer over een van zijn grote fascinaties: de spiegeling. Hier is te zien dat drie bollen van verschillend materiaal naast elkaar liggen. Ik geloof dat ik de linker glazen bol nog spannender vind, dan de middelste zilveren bol waar we het Baarnse atelier in zien. Escher is ouder geworden, ouder en wijzer, of is dit een te geijkt beeld? Ik vermoed dat Escher een ironische man was die graag koele grapjes maakte en dan tevreden was als iemand die niet meteen doorhad. Iemand die alles net even anders bekeek en daardoor ook andere inzichten kreeg dan wij. Herhaaldelijk heeft hij het over het belang van de verwondering.
Waarom spreekt de linker bol me zo aan? Omdat ik het zo razend knap vind dat iemand licht kan laten zien. Een glazen bol weerspiegelt vooral licht! Het is niet alleen technisch ongelofelijk ingenieus om dit te kunnen maken, het is ook een prachtige visuele paradox.
Het laatste zelfportret maakte Escher in 1950. Hij zou het een jaar later gebruiken voor zijn tentoonstelling bij de Kunsthandel Leffelaar in Haarlem. Het is een kleine prent met een diameter van 8,2 centimeter, ongeveer net zo groot als het eerste portretje in een spiegelende bol dat hij voor het boekje Flor de Pascua maakte.
Hier is hij weer de kunstenaar, maar meer nog de man aan het werk. Voor het eerst zien we zijn tekenende handen groot op de voorgrond staan. Hij maakt een beetje een karikatuur van zichzelf. Dit kleine zelfportret gaat terug naar de bron van zijn werk: zijn handen zet hij in de voorgrond. De vorm en het formaat is net zo intiem als het portretje uit 1921. De cirkel is rond: uit het oude groeit het nieuwe. Dit kleine zelfportret is de laatste uit de reeks die begon in 1917.