Op 20 oktober 1922 maakt Escher een tekening die met terugwerkende kracht een grote invloed op zijn leven zou hebben. Hij maakte die herfst zijn eerste zeereis per vrachtschip, van Amsterdam naar de Spaanse havenstad Málaga. Ook legde het schip aan in Alicante en Taragona, waarna Escher per trein doorreisde naar Barcelona, Madrid, Avila en Toledo. In elke stad bleef hij een aantal dagen om de omgeving goed in zich op te kunnen nemen. Op 17 oktober kwam hij, na een ellenlange en zeer traag verlopende treinreis vanaf Toledo, aan in Granada.* Daar bezocht hij het prachtige Alhambra. Dit 14de eeuwse kasteel was ooit gebouwd als aristocratisch en administratief centrum voor het laatste islamitische regime in Spanje.
In zijn dagboek noteerde hij:
‘Het was wonderlijk oostersch. Het vreemde was voor mij de groote rijkdom der versiering (basrelief in stuc) en de grote waardigheid en eenvoudige schoonheid van het geheel. Deze arabieren waren aristocraten zooals er tegenwoordig geen meer zijn.’**
‘de totale afwezigheid van eenige menschelijke of dierlijke en ja bijna zelfs van enige plantaardige vorm. Dit is misschien een kracht en een zwakheid tegelijk.’***
Hij besteedde de volle middag van die 20ste oktober om een tegelontwerp na te tekenen dat hem fascineerde vanwege de
‘groote ingewikkeldheid en meetkundige artisticiteit’.****
Hij ging ermee door op zijn kamer en de volgende ochtend maakte hij hem af. De kopie van het wandmozaïek in het Alhambra zou hem in 1936 opnieuw naar deze plek brengen en hij zou opnieuw patronen na gaan tekenen die hij aantrof in het paleis. Zo vormen zijn eerste vlakvullingen uit 1920-1922, deze eerste kopie uit het Alhambra, zijn experimenten met herhalende patronen van figuren die wel een menselijke of dierlijke vorm hadden, het tegelontwerp dat hij maakte voor zijn eigen woning in Rome en zijn terugkeer naar de patronen in 1936 een keten van gebeurtenissen die zich pas achteraf toont.
Bronvermelding
[*], [**], [***] en [****] Wim Hazeu, M.C. Escher, Een biografie, Meulenhoff, 1998, blz. 83-86