M.C. Escher mag tegenwoordig dan wel erg populair zijn bij zowel het grote publiek als bij de kunstkritiek, maar dat was zeker niet altijd zo. Door veel kunstliefhebbers en critici is hij zelfs jarenlang genegeerd. Zijn werk werd weggezet als decoratie en was hoogstens technisch goed gemaakt. Inhoudelijk had hij niets te melden. Die mening is al terug te vinden in de vroegste kritieken uit de jaren twintig en hij bleef terugkeren in de decennia die volgden. Escher heeft zijn hele leven met regelmaat geëxposeerd, maar echt veel bezoek trok hij nooit. Pas bij de grote overzichtstentoonstelling in 1968, in het Gemeentemuseum Den Haag, bereikte hij voor het eerst een grote massa. Overigens waren de kritieken ter gelegenheid van die tentoonstelling vooral positief. Voor even stonden alle neuzen dezelfde kant op. Maar juist Eschers populariteit bij het grote publiek (die bleef toenemen na zijn dood in 1972) bleek een reden voor veel critici om zijn werk als non-kunst te beschouwen. Immers, een kunstenaar die zo populair is bij de gewone man kan nooit een echte kunstenaar zijn. Dit artikel uit het Nieuwsblad van het Noorden, van 28 januari 1972, is een goed voorbeeld van hoe de kunstkritiek vaak op hem reageerde.
Aanvankelijk denk je dat dit een prijzend stuk wordt. De koppen zijn heel positief en de auteur begint met de constatering dat de kunstenaar bij het publiek steeds populairder wordt. De aanleiding voor het artikel is een tentoonstelling van Escher in Pictura in Groningen maar op hetzelfde moment is er ook een tentoonstelling in Boijmans van Beuningen in Rotterdam. ‘Op verzoek van vele bezoekers van het Museum.’ De auteur vermoedt dat Boijmans het anders nooit gedaan zou hebben. Vervolgens begint hij de kunstenaar stelselmatig af te breken, gebruikmakend van woorden als ‘weinig interessant’, ’traditioneel’, ‘oubollig’, ‘geforceerd’, ‘gegoochel’, ‘spelletje’ en ‘het resultaat van boter, kaas en eieren.’