In oktober 1956 maakte Escher de houtsnede en houtgravure Kleiner en kleiner. Het is de meest gedetailleerde van al zijn werken. De ultieme getuigenis van zijn kunnen.
In zijn eigen woorden:
“Het oppervlak van elk reptielvormig element van dit patroon wordt systematisch en continu gehalveerd in de richting van het centrum, waar theoretisch zowel het mateloos kleine formaat als het oneindig grote aantal wordt bereikt. In de praktijk echter komt een houtgraveur gauw aan het einde van zijn doorzettingsvermogen. Hij is afhankelijk van vier factoren: de kwaliteit van zijn houtblok, de scherpte van zijn instrument, de vastheid van zijn hand en zijn gezichtsvermogen (goede ogen, veel licht en een sterk vergrotende lens). In het onderhavige geval werd de halvering der figuren ad absurdum doorgevoerd. Het kleinste dier dat nog een kop, een staart en vier poten heeft, is circa 2 mm lang.”
Toch was Escher niet tevreden. Het hinderde hem dat de rand van zijn prent uitbreiding toeliet met steeds grotere figuren. Als zijn houtblok maar groot genoeg was, dan kon hij zijn prent in theorie maar laten groeien en groeien. Hij moest op zoek naar een oplossing waarbij het eindeloze was gevangen in de omlijsting van de prent. Hij vond die oplossing uiteindelijk na een intensief contact met de Canadese professor H.S.M. Coxeter. Dit contact resulteerde in zijn vier cirkellimieten. Prenten waarin de oneindig kleiner wordende figuren omsloten worden door een cirkel.