‘Vroeger heb ik veel van Grimm gehouden. Als kind, ook als jongen was ik er enorm door gegrepen. Nu herlees ik The Hobbit, van Tolkien, de tocht van die dwergen. Er is geen werkelijkheid bij. Waarom (blik van alle speelsheid ontdaan) moet je met je neus gedrukt worden op die ellendige werkelijkheid. Waarom mag je niet spelen.’
Dit zei Escher in het lange interview met journaliste Bibeb, dat op 20 april 1968 verscheen in Vrij Nederland. Hij stond bij velen bekend als een ernstige en rechtlijnige kunstenaar, maar deze quote laat nog eens horen dat de werkelijkheid complexer was. Ja, hij maakte kunst die net zozeer met het hoofd als met het hart beleefd moest worden, maar het spelelement was minstens zo belangrijk. Hij bekeek de wereld met verwondering, als een kind dat opgaat in een spel. Hij kon weken, zelfs maanden, bezig zijn om het speelse idee van een prent uit te werken. Als een puzzel die langzaam zijn geheim onthult. Wanneer hij bezig was met een prent, vergat hij de wereld om zich heen. Het is mede daarom niet zo vreemd dat puzzelen in deze tijd weer zo populair is. Het is een manier om de echte wereld te vergeten en op te gaan in een heel andere.
Zijn vlakvullingen zijn natuurlijk de ultieme puzzels, gemaakt met stukken die hij eerst zelf moest verzinnen. In hetzelfde interview zei hij:
‘Diertjes in mekaar zetten, uitknobbelen tot ze samen het vlak vullen is iets, wat anderen niet hebben gedaan. Ik moest het helemaal zelf doen, dat kost inspanning, geduld, tijd. En het wordt moeilijker naarmate je ouder wordt.’
En in zijn boek Regelmatige vlakverdeling, dat in 1958 bij stichting De Roos in Utrecht verscheen, zegt hij:
Van alle levende schepselen zijn, zoals de ondervinding mij heeft geleerd, de silhouetten van zwevende vogels en vissen den dankbaarste vormen om het spel der vlakvulling te spelen.
Het spelen keert op allerlei manieren in zijn werk en leven terug. Of het nu gaat om het verzinnen van dierfiguurtjes die in elkaar passen, het spelen met illusies op het platte vlak, het spelen met zijn kinderen en het spelen met gedachten. Als kind speelde hij al vaak het spel van gedachtes associëren. Hij bracht twee volledig willekeurige woorden met elkaar in verband door tussenstappen te verzinnen. Van tramconducteur tot keukenstoel bijvoorbeeld*. De benen van de tramconducteur kun je omzetten in poten, die weer zitten aan de keukenstoel. Vele jaren later maakte hij een sprong van gedachtenassociaties naar vormassociaties door figuren in elkaar over te laten lopen in zijn eerste Metamorphose. Toen hij zelf vader was, las hij vaak voor aan zijn kinderen. De sprookjes van Grimm en Andersen waren favoriet. Net als een boek uit zijn eigen jeugd waarin een verhaal stond waaruit in 1928 de prent Luchtkasteel voortkwam. Ook las hij voor uit de Jungleboeken van Rudyard Kipling, uit Winnie de Poeh, Nils Holgersson, Jules Verne en Dik Trom**. Ook bouwde hij doolhoven en ballebanen voor ze in hun huis in Rome***.
‘Bent u nu heel anders dan vroeger?’
‘Nee, ik denk eigenlijk dat ik helemaal niet ouder ben. Ik blijf jong. Ik word niet volwassen. In mij is het kleine kind van vroeger en ook de scherpte van geest van m’n zeventiende tot twintigjarige leeftijd.
Kortom, het puzzelen met Escher is in deze tijden een volstrekt aanvaardbare vorm van tijdverdrijf. Spel is geen tijdsverlies, maar belangrijk voor de mens. Verlies u in de duizend stukjes van Reptielen, Waterval, Hol en bol, Dag en nacht, Drie werelden of Hand met spiegelende bol en ervaar een stukje van hoe het voor Escher moet zijn geweest om al puzzelend tot zijn prent te komen.
Bronvermelding
[*] Wim Hazeu, M.C. Escher, Een biografie, Meulenhoff, 1998, blz. 25
[**] en [***] Leven en werk van M.C. Escher, onder redactie van J.L. Locher, Meulenhoff, 1981, blz. 44-46