Verwarring zaaien. Dat was wat God voor ogen had, toen hij de mensen die een toren tot in de hemel aan het bouwen waren allemaal andere talen liet spreken. Binnen de kortste keren was het een chaos en de bouw werd dan ook direct gestaakt. Want als je niet meer met elkaar kunt praten, hoe moet je dan samen op zulke hoogte verder bouwen?
In 1928 maakt M.C. Escher een prent van een gebouw dat symbool staat voor de verwarring tussen mensen, maar door Eschers aanpak nog eens extra vervreemdend werkt: de toren van Babel. Later zal Escher wereldberoemd worden door zijn grafiek vol optische illusies, waarin hij de zwaartekracht tart, trappen eindeloos door kan laten lopen en vogels in vissen kan laten veranderen. Onmogelijke bouwwerken hebben een belangrijke plek in zijn latere prenten, maar in 1928 is het nog geen vast thema. Zijn vroege werk bestaat vooral uit prille houtsneden van personen en weergaloze weergaven van de natuur, waarin hij zijn talent voor grafiek verkent. In de prenten uit het begin van zijn carrière zoekt hij ook af en toe Bijbelse thema’s op. Zo beeldt hij Adam en Eva in het Paradijs af en kent Escher met zijn serie van de zes scheppingsdagen uit 1926 enig succes.
Twee jaar na de serie scheppingsdagen volgt een andere Bijbelse prent: Toren van Babel. Centraal op deze imposante, grote houtsnede staat een hoge toren, die we vanuit een extreem vogelperspectief bekijken. In het verhaal in Genesis 11:1-9 bouwen de Babyloniërs dit hoge gebouw dat tot aan de hemel moet reiken. God is hier echter niet van gediend en hij wil deze hoogmoed afstraffen. Hij zorgt ervoor dat de bouwers opeens verschillende talen spreken, zodat ze niet meer samen kunnen werken. Volgens het Bijbelse verhaal is dit dus ook het moment waarop mensen, door de verschillende talen die ze spreken, zich verspreiden over de hele wereld. De toren zelf krijgt de naam Babel, wat vertaald kan worden als ‘verwarring’. Een passende benaming voor de chaotische scène die zich op het gigantische bouwwerk moet hebben afgespeeld en voor de verstrekkende gevolgen van deze nieuw ontstane verdeeldheid.
Als Escher in 1959 schrijft over de houtsnede Toren van Babel, dan gaat het in zijn eerste zin al direct over de spraakverwarring. Eschers voorkeur voor deze vorm van ontregeling komt niet als een grote verrassing. Een groot, onmogelijk gebouw dat verwarring veroorzaakt: dit klinkt als het ideale onderwerp voor de graficus. In latere prenten als Waterval (1961), Belvédère (1958) en Relativiteit (1953) staat de verwondering over de onuitvoerbaarheid van bouwwerken die Escher zelf bedenkt centraal. De kunstenaar is dan veel verder in zijn artistieke ontwikkeling en hij benadert architectuur dan ook al flink wat jaren met een gezonde dosis fantasie. In zijn jonge jaren had Escher op aandringen van zijn ouders kort bouwkunde gestudeerd. Hoewel hem dit niet zo goed was bevallen, blijft de fascinatie voor het creëren van gebouwen in zijn werk terugkomen, maar met meer fantasie dan tijdens zijn studie. Hij reflecteert op zijn studietijd in een interview in 1968:
“En ik heb nooit enige zin gehad in huizen bouwen. Wel in gekke huizen.”
Toren van Babel is als het ware een tussenstation in zijn fascinatie voor onmogelijke gebouwen. De hoogte van de constructie maakt het tot een bijna onmogelijk gebouw, maar als afbeelding kan het wel bestaan. Je denkt als kijker niet dat je er niet zelf op kan staan. De architectuur van Eschers versie van de toren is op zichzelf ook niet vernieuwend, maar hij voegt met zijn prent wel echt iets toe aan een onderwerp dat in de kunstgeschiedenis al vele malen is weergegeven. In andere kunstwerken, zoals het beroemde schilderij van Pieter Bruegel de Oude, is de blik op de toren namelijk meestal recht van voren. Ook wordt de toren van Babel vaker afgebeeld van onderaf.
Escher kiest in zijn prent juist een radicaal andere benadering. Door zijn keuze voor het extreme vogelperspectief kijken we ver van bovenaf neer op de toren. Daardoor is de verwarring die er heerst onder de zwarte en witte figuurtjes goed te zien. Op de bovenste verdieping van de toren staan de figuurtjes met de handen gespreid, in de war door wat er net gebeurd is. Twee lagen naar beneden liggen er mannetjes op hun buik verward van grote hoogte naar beneden te kijken. In deze staat van verwarring kan niemand verder met wat ze aan het doen waren. Als toeschouwer kijken we hulpeloos toe. Of zijn wij als toeschouwer eigenlijk God, die deze chaos doelbewust heeft aangericht? Escher geeft geen antwoord op deze vraag: hij laat het open voor de interpretatie van de toeschouwer.