Memento mori: deze oude Latijnse uitspraak herinnert de mens aan zijn sterfelijkheid. Dit gezegde is het sombere onderwerp van de simpele doch doeltreffende houtsnede van Julie de Graag (1877-1924). De Graag was een getalenteerd graficus en haar werk kenmerkt zich door een vergaande stilering. Beïnvloed door beeldhouwer Joseph Mendes da Costa en De Stijl-kunstenaar Bart van der Leck liet ze steeds meer details weg en werden haar lijnen eenvoudiger en doeltreffender.
De onderwerpen van Julie de Graag waren vaak geïnspireerd door de natuur. Met haar krachtige en gestileerde lijnen gaf zij voornamelijk dieren, landschappen, bloemen en planten weer. Zij koos echter ook voor meer morbide onderwerpen, zoals deze schedel als verbeelding van de sterfelijkheid. Dit onderwerp hield haar zowel in haar werk als leven bezig. Haar eigen somberheid kon dan ook haar prenten beïnvloeden. Op 46-jarige leeftijd pleegt De Graag zelfmoord. Hierover schreef de Nieuwe Rotterdamsche Courant: “Een echte kunstenares met een kleine, doch indringende stem is heengegaan”.
Het thema van vergankelijkheid komt al eeuwenlang in de kunst terug. Door middel van symboliek in zogenaamde vanitas-schilderijen, zoals doodshoofden en gedoofde kaarsen, realiseert de mens zich dat het leven maar tijdelijk is. In de tentoonstelling Geniale grafici: Escher en zijn tijdgenoten wordt deze prent van Julie de Graag gekoppeld aan de prenten van M.C. Escher. Ook Escher kende de Latijnse uitspraak Memento mori maar al te goed: de sterfelijkheid van de mens keert vaker in zijn prenten terug. Het meest typerende voorbeeld daarvan is Oog (1946). Op het eerste gezicht lijkt dit een normaal mensenoog. Niets is minder waar. In de pupil bevindt zich een doodshoofd dat de toeschouwer recht aankijkt. Een directe herinnering aan de dood die dichterbij is dan misschien gedacht.
Een ander geliefd onderwerp rondom de dood in de kunsten is de dodendans, waarin dansende skeletten symbool staan voor het feit dat iedereen -jong en oud, arm en rijk- na zijn dood gelijk is. Escher sprak hier gefascineerd over tijdens een lezing in 1921, als leerling op de School voor Bouwkunde en Sierende Kunsten in Haarlem. Hij zag de grafiek als een goed medium “vanwege de gedwongen soberheid en de edelmoeizame techniek” om deze dodendans te verbeelden. Het sterke zwart-wit contrast kon volgens hem het idee zuiverder naar voren brengen dan schilderkunst.