Het is volop zomer. Geen tijd om hard te werken. Dat doe je in de herfst, de winter en het vroege voorjaar. Althans, dat was wel het schema waaraan Escher zich zijn gehele werkzame leven grotendeels gehouden heeft. Als je naar de maanden kijkt waarop hij zijn werk heeft gemaakt — vanaf 1922 zijn die bekend — dan is dat meestal ergens tussen september en mei. Het is een logisch gevolg van zijn aanpak; in de lente en zomer trok hij erop uit om inspiratie op te doen, te fotograferen en te tekenen. In het najaar en in de winter werkte hij die voorstudies uit tot houtsnedes, houtgravures en litho’s.
Desondanks zijn er een paar uitzonderingen op deze regel. 43 om precies te zijn. Leven en werk van M.C. Escher, onder hoofdredactie van J.L. Locher, is het standaardwerk over de kunstenaar en daarin zijn 448 werken gedefinieerd. Linoleumsnedes, houtsnedes, houtgravures, litho’s en mezzotinten. Geen tekeningen, die vallen daarbuiten. Zo’n 10 procent van al het werk is dus in de zomermaanden gemaakt. Grofweg krijgen de herfst, de winter en de lente daarmee ongeveer 30 procent. We hebben het niet precies uitgezocht.
Onder die ‘zomerwerken’ vallen vroege Italiaanse landschappen, een aantal werken uit de oorlogsjaren (waarin Escher niet op reis kon), een echt zomers werk als Lichtende zee en ook een aantal van zijn meest bekende werken. Zo zijn Verbum, Balkon, Ruiter, Boven en onder, Relativiteit, Vlakvulling II, Boloppervlak met vissen, Cirkellimiet IV (Hemel en hel) en Ringslangen allemaal in de maand juli gemaakt. Augustus is minder vertegenwoordigd. Het lijkt erop dat Escher die maand toch echt liever vakantie hield.
Een van de augustuswerken is (Oude) Huisjes in Positano, uit 1934. In mei en juni hadden Maurits en Jetta vanuit hun drukke woonplaats Rome weer een trip gemaakt naar de Amalfitaanse kust. Ze waren 10 jaar getrouwd en bezochten plaatsjes waar ze samen al eerder waren geweest. Een daarvan was Positano. In de litho die hij van het kustplaatsje maakte, zijn de typische witgepleisterde verticale huizen te zien met trappen en zogenaamde ‘broodjesdaken’ die toen veel voorkwamen in Midden- en Zuid-Italië.
In een brief uit 1969 schreef Escher hierover:
‘In mijn prenten ben ik, wat de architectuur betreft, sterk beïnvloed door Zuid-Italiaans bouwwerken, waar dikwijls Noormanse, Romaanse, Saraceense en Moorse [Spaans-Islamitische] invloeden zijn te onderkennen. O.a. ben ik verzot op “broodjes-” (kadetjes-)overkoepelingen en platte, wit gekalkte daken en gepleisterde muren (zie Droom, Kringloop, Prentententoonstelling, Belvedere, Klimmen en dalen, Waterval). Bijna al deze elementen zag ik aan de Amalfitaanse kust (Positano, Amalfi, Atrani, Maiori, Minori, Ravello). Het is een vorm van nostalgie die uit mijn prenten spreekt.’*
Bijzonder aan de litho (Oude) Huisjes in Positano is de manier waarop hij de huizengroep en rotsen isoleert van de omgeving. Hij laat alle context weg waardoor het beeld lijkt te zweven en er in feite een onmogelijke vorm ontstaat. Hij had de broodjesdaken al eerder gebruikt, o.a. in Atrani, maar het was voor het eerst dat hij zijn onderwerp op deze drastische wijze op het maagdelijke papier zette.
Voorbeelden van ‘broodjesdaken’
Hier volgt een opsomming van de werken die in juni, juli of augustus zijn gemaakt:
Bronvermelding
[*] Wim Hazeu, M.C. Escher, Een biografie, Meulenhoff, 1998, blz. 168.