Vorige week schreef ik al dat de kunstkritiek Escher jarenlang niet bepaald positief bejegend heeft. Maar uiteindelijk was hij zelf nog altijd zijn grootste criticus. Er zijn zeker uitzonderingen, maar vaak was hij ontevreden over zijn laatste creatie. Dat varieerde van ‘het was toch net niet goed genoeg’ en ‘er had net wat meer ingezeten’ tot ‘dit is echt een totale mislukking.’ Eind oktober 1955 was het weer zover.
In een brief aan zoon Arthur schrijft hij over zijn nieuwste werk Diepte:
‘Na schier eindeloze moeite beëindigde ik mijn nieuwe vissenprent. Hoewel ik er absoluut niet over tevreden ben (de eenvoud van de uit te drukken “diepte-suggestie”, is dan ook wel één van de moeilijkste opgaven die ik mij ooit gesteld heb), kan ik het toch ook niet als volkomen mislukt beschouwen. Het gevoel, dat ik het gedaan heb, zo goed als ik maar kon, garandeert niets omtrent de kwaliteit, maar geeft rust. Ik zend je aanstaande maandag een afdruk ervan, laten wij zeggen: als speciaal verjaardagscadeautje van mij; verder zal er nog wel snoep komen of zo, per langzame zeeweg, maar zulk een licht rolletje kan wel door de lucht.’*
In zijn boek De toverspiegel van M.C. Escher definieert Bruno Ernst 3 hoofdthema’s in het oeuvre van Escher. Die worden elk weer onderverdeeld in 3 subgroepen.
In een overzicht ziet dit er zo uit:
1. De structuur van de ruimte
Met als subgroepen:
- Landschapsprenten (bv Castrovalva)
- Doordringing van verschillende werelden (bv Hand met spiegelende bol)
- Abstracte, mathematische ruimtefiguren (bv Viervlak-planetoïde)
2. De structuur van het platte vlak
Met als subgroepen:
- Metamorfosen (bv Ontwikkeling II)
- Kringlopen (bv Reptielen)
- Oneindigheidsbenaderingen (bv Cirkellimiet IV)
3. De relatie tussen ruimte en plat vlak met betrekking tot het afbeelden
Met als subgroepen:
- Het wezen van het afbeelden (conflict ruimte – plat vlak) (bv Draak)
- Perspectief (bv Andere wereld)
- Onmogelijke figuren (bv Belvedère)**
Naast deze thematische indeling maakte Ernst ook een chronologische:
1922-1937: Landschapsperiode
1937-1945: Periode van de metamorfosen
1946-1956: Periode van de perspectiefprenten
1956-1970: Periode van de oneindigheidsbenaderingen***
Sluitend is deze indeling niet. De verschillende thema’s komen in verschillende perioden voor en in elke periode had Escher aandacht voor meerdere thema’s tegelijk. Maar het geeft een houvast bij het analyseren van zijn werk. Diepte is een werk dat onder het thema ‘De relatie tussen ruimte en plat vlak met betrekking tot het afbeelden‘ valt, onder het subthema ‘Perspectief‘. Chronologisch valt het in ‘1946-1956: Periode van de perspectiefprenten.’
De prent stamt dus uit het einde van die periode, maar in feite is Diepte een heel traditionele benadering van het perspectief. Hij suggereert de eindeloosheid van de ruimte door de vissen op drie assen te zetten die zich keurig houden aan de perspectiefwetten. Iets vergelijkbaars deed Escher in Kubische ruimteverdeling. In een prent als Boven en onder, het hoogtepunt van deze periode, goochelt hij echter met verdwijnpunten en gebogen convergerende lijnen. In de brief aan Arthur legt Escher uit hoe hij heeft geprobeerd de dieptewerking te versterken in Diepte:
‘Ik vrees dat je waardering voor het behaalde resultaat gering zal zijn. Ter eventuele verzachting van een vernietigend oordeel diende het volgende: als motief kon ik slechts een zeer vereenvoudigde visvorm gebruiken, meer een symbool dan een echte vis, omdat het “ding” zich circa tachtig maal, telkens uit een iets andere hoek gezien, herhaalt. De beoogde dieptewerking trachtte ik te suggereren op allerlei “manieren”; elke manier op zichzelf moest houtsnedevakkundig onderzocht en bereikbaar zijn. Op gevaar af je te vervelen, laat ik hieronder enige dieptesuggestie methodes volgen.
- Contouren. De dikte van de contouren neemt af, naarmate de afstand groter is.
- Lijnennetwerk. Elke vis wordt, in principe, gevormd uit dezelfde hoeveelheid lijnen (bijvoorbeeld gemiddeld tweeëndertig kromme arceringen vullen het spoelvormige lichaam).
- Ritmische plaatsing van elke vis op de snijpunten van een kubisch drie-assen-stelsel. Om extra de aandacht te vestigen op dat drie-assen-systeem (ik ondernam eerst wanhopige pogingen om te komen tot een minder gebruikelijke verdeling van de ruimte, bijvoorbeeld de tetra-octaëdrische mogelijkheid en andere, die allemaal voor een ongetrainde beschouwer te ongewoon blijken om een sterke suggestie te wekken), accentueerde ik in elk dier die drie assen: als een ruimtelijke kruisvorm. Zo ontstaan vanzelf aardige reeksen (een heleboel) van drie of vier schuin achter elkaar liggende objecten; dezelfde verkortingen die je ziet bij de bomen van een bos dat volgens vierkant, rechthoek, of andere methode geplant is.
- De kleur van de “zwarte” plank (eigenlijk donkerbruin) is “vol” alleen bij de voorste vissen, dat wil zeggen zo donker mogelijk bij de gegeven sterkte van kleurmenging. Door minder hard drukken naarmate de afstand groter wordt, wordt de kleur minder vol; hetzelfde resultaat wordt beoogd door fijne arceringen te vermenigvuldigen naar achteren toe, dus niet druktechnisch, maar graveertechnisch.
- De twee kleuren. Dichtbij een “warme”, veraf een “koude”. Dus: naarmate de diepte toeneemt, vermindert de warme en vermeerdert de koude kleur.
Er zouden nog wel meer stelselmatigheden of systematiseringen op te merken zijn, maar zo dunkt het mij welletjes. Kan een dergelijk methodisch opgezet geval nog “kunst” zijn? Daarvoor zou je eerst moeten weten wat kunst is, en dat weet ik niet.’*
In de biografie van Escher merkt auteur Wim Hazeu op dat Diepte een verwijzing is naar de oorlog. Op 14 januari 1945 was Escher een oorlogsdagboek begonnen. Geïnspireerd door de vertaling van de Odyssee van Homerus door de dichter P.C. Boutens, schreef hij 360 hexameters over zijn ervaringen. Op 19 januari noteerde hij:
Steeds crescendo zwelt aan zij allengs tot een zoemende trilling
’t Hemelgewelf ten slotte met machtig geronk doordreunend,
Stil, weer rustig, gij angstig bonzend hart in mijn boezem;
laat niet de dreunende trilling der ruimte uw rhythme versnellen
Niet tegen U is gericht de duivelsch dav’rende dreiging
Niet op dit land zal vallen met suizende snelheid het moordtuig
Verder, veel verder vliegen d’onzichtbare vogels der wrake
Verder, veel verder zullen zij heden ontlasten zich van hun
dood, verderf en verminking zaaiende lading.
Diepte zou een verwijzing zijn naar de vele vliegtuigen die in de oorlogstijd het luchtruim doorkruisten. Duitse Doerniers en Junkers die opstegen en landden van het nabijgelegen vliegveld Soesterberg. En de Engelse Lancasters, Halifaxes en Liberators die richting Duitsland vlogen. Deze ‘vogels der wrake’ met hun dood, verderf en verminking zaaiende lading.****
Een gespiegelde versie van de voorstudie liggend over het eindresultaat. Vergelijk ze door de slider te verschuiven.
Bronvermelding
[*] Leven en werk van M.C. Escher, onder redactie van J.L. Locher, Meulenhoff, 1981, blz. 84
[**] en [***] Bruno Ernst, De toverspiegel van M.C. Escher, Taschen, 1978, blz. 24-27
[****] Wim Hazeu, M.C. Escher, Een biografie, Meulenhoff, 1998, blz. 291-294