Op 4 december 1988 overleed de grafisch ontwerper Gerd Arntz. Hij was een van Eschers beste vrienden. Met zijn karakteristieke stijl als graficus was Arntz een buitenstaander onder zijn vakgenoten. Net als Escher. Beide ‘buitenstaanders’ waardeerden elkaars werk. De twee onderhielden jarenlang een briefwisseling waarin ze ervaringen en ideeën uitwisselden en elkaars werk becommentarieerden. Ook kwamen ze bij elkaar thuis en Arntz bleef Escher tot aan diens dood in 1972 bezoeken in het Rosa Spier Huis.
In zijn memoires schreef Arntz:
‘Slechts met één kunstenaar raakte ik in een werkelijk vriendschappelijke verhouding, namelijk met M.C. Escher, wiens werk ongetwijfeld op een heel ander vlak lag dan het mijne en het in kundigheid en precisie ook verre overtrof. Maar ons buitenstaanderschap verbond ons tot meer dan wederzijds respect. Ook hij had zich afzijdig gehouden van de omwentelingen in de kunst, niet intolerant, maar zonder zich te laten beïnvloeden. Met een ironische lach zag hij toe hoe zijn grafiek in Europa en Amerika een wereldsucces werd.’*
De vrienden wisselden ook prenten uit. Zo schreef Escher op 1 februari 1954 aan Arntz:
‘Ik ben erg in mijn schik met je twee prenten. Sinds jaren treft mij steeds weer op tentoonstellingen de eenvoud van je techniek en de kracht van je expressie. Daphne (1949) was mij bijgebleven van een tentoonstelling van verscheidene jaren geleden. Ook In het bos treft mij als een Antoniusverzoeking. In ruil zend ik je maar één kleine prent. Het was echter een van de bewerkelijkste die ik ooit heb gemaakt. Ik dacht: als tegenstelling met jouw zwart en wit, is zulk een compositie van allerlei grijzen wel aardig. Het is een koperdiepdruk (mezzotint) waar geen enkele etsing bij te pas komt. Tevens acht ik het een karakteristiek voorbeeldje van mijn “specialiteit”.’**
Nog een voorbeeld over het uitwisselen en becommentariëren, uit een brief van Escher van 2 januari 1967:
‘Beste Gerd,
Veel dank voor de toezending van je Schommel (1966). Het is een prent waar je eerst een tijdje op moet studeren, vóór je ziet dat het de statische weergave van een dynamische actie is, dus een enkele schommel in plaats van twee.
Ik vond het voor zover ik mij kan herinneren, de beste prent die je ooit gemaakt hebt: een minimum aan middelen en een maximum aan expressie.
Jammer dat het zo’n hopeloos geval is, de wereld waarin wij leven. Het symbool dat je ervan geeft verre van vrolijk of sereen. De prent heeft iets griezeligs actueels. Het is een onberekenbare, woeste, gevaarlijke wereld. Een redeloos kansspel. Ik vertoef liever in abstracties die met de werkelijkheid niets van doen hebben.
Hartelijke groet,
je Mauk’***
Gerd Arntz werd in 1900 geboren in Remscheid, Duitsland, in een bemiddeld, cultuurliefhebbend gezin. Hij begon in 1919 op de kunstschool in Düsseldorf en ontwikkelde zich in de jaren twintig tot sterk geëngageerd politiek kunstenaar.**** Aanvankelijk maakte Arntz houtsneden in expressionistische stijl, maar vanaf 1924 vereenvoudigde hij zijn werk tot symbolen, waarin details zoveel mogelijk werden weggelaten. Met deze beeldtaal wilde hij ook maatschappelijke verhoudingen uitbeelden. Hij gaf daarmee uiting aan zijn ideeën over een collectief georganiseerde maatschappij. Na de machtsgreep door Hitler ging Arntz in 1934 naar Den Haag.***** Zijn houtsnede Het Derde Rijk veroorzaakte in 1936 een politiek incident met Duitsland. Arntz toonde zijn afkeer van het Hitler-regime in zijn eigen kenmerkende stijl: de Führer stond boven aan een piramide en daaronder volgden het leger en de partij, de SS (Schutzstaffel) en de SA (Sturmabteilung), het kapitaal, de justitie en de arbeidsdienst. Helemaal onderaan stonden de werklieden in de munitiefabriek en dit alles te midden van kanonnen en de wapenindustrie. De grafiek stond iets scheef omdat Arntz verwachtte dat het regime snel zou vallen. De prent werd, in vergrote uitvoering, ingezonden voor de tentoonstelling De Olympiade onder dictatuur (DOOD) in 1936, en na interventie van de Duitse gezant van de tentoonstelling verwijderd. In 1943 werd Arntz opgeroepen voor het Duitse leger. Hij raakte gewond, belandde in een veldhospitaal en was tot mei 1946 krijgsgevangene van de Amerikanen. Na zijn terugkeer ging hij werken voor de Nederlandse Stichting voor Statistiek in Den Haag.******
Bronvermelding
Voor dit artikel heb ik gebruik gemaakt van de publicatie Otto Neurath en de maakbaarheid van de betere samenleving / Fragmenten uit de vorige eeuw, Ferdinand Mertens, uitgeverij Aksant, Centraal Bureau voor de Statistiek, Sociaal en Cultureel Planbureau, 2007.[*], [**], [****], [*****] en [******] Wim Hazeu, M.C. Escher, Een biografie, Meulenhoff, 1998, blz. 357-358
[***] Wim Hazeu, M.C. Escher, Een biografie, Meulenhoff, 1998, blz. 469