Deze website gebruikt cookies

Wij maken op deze website gebruik van cookies en vergelijkbare technieken om bezoek te analyseren en om je relevante boodschappen te tonen op social media. Door op 'Alles accepteren' te klikken geef je toestemming voor de plaatsing ervan en het verwerken van op deze wijze verkregen persoonsgegevens, zoals in ons privacy- & cookiestatement wordt vermeld.

Onze privacy- & cookiestatement:

Hilversumse cultuurprijs, 1965
5 maart 2018

Hilversumse cultuurprijs, 1965

Op 5 maart 1965 ontving Escher de Hilversumse cultuurprijs. Ter gelegenheid daarvan hield hij een lezing waarin hij weer eens aantoonde hoe grappig hij kon zijn. Toch roept bij velen de naam Escher vooral het beeld op van die bebaarde, strenge en nauwkeurige man die in zijn atelier eenzaam zwoegt aan zijn zinsbegoochelende voorstellingen.

Escher bij de uitreiking van de Hilversumse cultuurprijs, 5 maart 1965. Links burgemeester Joost Boot van Hilversum

Escher bij de uitreiking van de Hilversumse cultuurprijs, 5 maart 1965. Links burgemeester Joost Boot van Hilversum

Dat beeld bestond toen ook al en de graficus geeft ze in zijn lezing in eerste instantie ook gelijk:

"Van nature ben ik nu eenmaal niet spontaan. Het uitvoeren van een grafische prent eist geduld en bedachtzaamheid en ook de ideeën, die ik erin tot uitdrukking wil brengen, komen meestal pas tot klaarheid na zorgvuldige overdenking. Ik breng mijn tijd dan ook veelal door in een stil atelier, en, hoe gunstig dat ook moge zijn voor de uitoefening van mijn beroep, het bevordert geenszins de welsprekendheid."

Vervolgens speelt hij met dat beeld door de angst voor de spotlights te benadrukken:

"Ik moet u een bekentenis doen. Toen de jury-secretaris mij enkele weken geleden het heugelijke nieuws kwam vertellen, was mijn eerste reactie er niet een van vreugde, maar van schrik. Mijn eerste gedachte was: ai!, nu zul je dus uit je schulp tevoorschijn moeten komen en een avond lang moeten opzitten en pootjes geven."

Maar uit de rest van zijn lezing, en ook in de manier waarop hij hem voordraagt, blijkt vooral dat Escher een sterk inhoudelijk verhaal kan houden waarin hij zijn publiek meeneemt in zijn wereld. De onwelsprekende zwoeger blijkt een bevlogen kunstenaar die zijn publiek vol zelfvertrouwen tegemoet treedt. Al zag hij zichzelf meer als ambachtsman:

"Als ik mij niet vergis, bestonden de woorden 'kunst' en 'kunstenaar' in de Renaissance en daarvoor nog niet. Toen sprak men gewoon over architecten, beeldhouwers en schilders, als beoefenaars van een ambacht. Ook de grafiek is zulk een eerlijk handwerk en ik beschouw het als een voorrecht om lid van het gilde der grafici te zijn. [..] Een graficus ben ik dus met hart en ziel, maar het predicaat 'kunstenaar' geneert mij een beetje. Daarom, mijnheer de burgemeester (en hiermee wil ik graag eindigen), ontvang ik mijn onderscheiding liever als graficus-sec, als ik mij zo mag uitdrukken. Ik hoop dat u het goed vindt, dat ik haar als zodanig aanvaard."

Pagina 1 van Eschers eigen uitgetypte versie van de lezing.

Pagina 1 van Eschers eigen uitgetypte versie van de lezing.

Escher zelf mocht dit uiteraard zeggen, maar de wereld weet inmiddels beter. Hij was wel degelijk een kunstenaar. Een kunstenaar die een oeuvre heeft achtergelaten waar hij zeer trots op kan zijn en dat wij met liefde en toewijding blijven tonen.

Naschrift: ook uit een andere quote uit zijn lezing blijkt Escher gevoel voor humor:

"Maar het kan raar lopen in het leven van een mens. Toen ik, na de burgerschool, leerling werd aan de Haarlemse School voor Bouwkunde en Sierende Kunsten, heeft het een haar gescheeld, of ik had de kans gelopen een nuttig lid van de maatschappij te worden. Mijn ouders lieten mij inschrijven als leerling in de bouwkunde; maar aan die school werd ook les gegeven in de grafiek, door S. Jessurun de Mesquita en ik heb alle reden om hem, eerst als leraar en daarna als vaderlijke vriend, mijn hele verdere leven dankbaar te blijven."

Met andere woorden: als Escher De Mesquita niet was tegengekomen, had hij wellicht 'iets nuttigs' met zijn leven kunnen doen.

Erik Kersten

Erik Kersten

Redacteur

Deel:

Meer Escher vandaag

Reptielen in oorlogstijd

Reptielen in oorlogstijd

Ondanks de verschrikkingen van de oorlog kroop er eind februari 1943 toch iets van optimisme in Escher, gevoed door de natuur. Zo noteert hij op 20 februari in zijn agenda: 'twee vlinders en veel sneeuwklokjes om boerentuinen', en op de 22e: 'de eerste maal merelgezang.' Op 3 maart 1943 begint hij zelfs weer aan nieuwe prent. Voor deze litho, Reptielen, moet hij wel een steen lenen. De oplage was daarom ook maar 30 exemplaren.
Light in August

Light in August

In een brief aan zoon Arthur van 27 februari 1955 schrijft Escher over Light in August, een roman van William Faulkner uit 1932. In een vertaalde versie.
'..het Engels van deze heer is wel zo alle jezus en godsgruwelijk moeilijk, dat ik er zeker niets van zou snappen. Dankzij de Engelse lessen die je op het lyceum hebt gehad, zul jij het wel in het oorspronkelijke zien te begrijpen. Sinds jaren, waarschijnlijk sinds De Pest van Camus, las ik geen moderne roman die mij meer trof. Onder andere de psychologie van de moordenaar, enigszins te vergelijken met Dostojevsky's Raskolnikoff, hoewel volkomen anders, is zeldzaam boeiend. Daar heb je nou weer een van die zeldzame schrijvers op wie je als leek geen enkele aanmerking durft te maken en die het gehalte van het gros van zijn collega's hevig drukt.'
Kubus met banden

Kubus met banden

Hol en bol is een Eschers bekendste werken, een verhalende prent die hij vol heeft gestopt met elementen die voor twee interpretaties vatbaar zijn. Bijna twee jaar later, in februari 1957, maakte hij een litho over hetzelfde onderwerp maar het beeld is hier een stuk kernachtiger. Kubus met banden combineert een kubus die maar één interpretatie toe laat met een aantal objecten die zowel hol als bol en voor als achter kunnen zijn.