Op 5 maart 1965 ontving Escher de Hilversumse cultuurprijs. Ter gelegenheid daarvan hield hij een lezing waarin hij weer eens aantoonde hoe grappig hij kon zijn. Toch roept bij velen de naam Escher vooral het beeld op van die bebaarde, strenge en nauwkeurige man die in zijn atelier eenzaam zwoegt aan zijn zinsbegoochelende voorstellingen.
Dat beeld bestond toen ook al en de graficus geeft ze in zijn lezing in eerste instantie ook gelijk:
“Van nature ben ik nu eenmaal niet spontaan. Het uitvoeren van een grafische prent eist geduld en bedachtzaamheid en ook de ideeën, die ik erin tot uitdrukking wil brengen, komen meestal pas tot klaarheid na zorgvuldige overdenking. Ik breng mijn tijd dan ook veelal door in een stil atelier, en, hoe gunstig dat ook moge zijn voor de uitoefening van mijn beroep, het bevordert geenszins de welsprekendheid.”
Vervolgens speelt hij met dat beeld door de angst voor de spotlights te benadrukken:
“Ik moet u een bekentenis doen. Toen de jury-secretaris mij enkele weken geleden het heugelijke nieuws kwam vertellen, was mijn eerste reactie er niet een van vreugde, maar van schrik. Mijn eerste gedachte was: ai!, nu zul je dus uit je schulp tevoorschijn moeten komen en een avond lang moeten opzitten en pootjes geven.”
Maar uit de rest van zijn lezing, en ook in de manier waarop hij hem voordraagt, blijkt vooral dat Escher een sterk inhoudelijk verhaal kan houden waarin hij zijn publiek meeneemt in zijn wereld. De onwelsprekende zwoeger blijkt een bevlogen kunstenaar die zijn publiek vol zelfvertrouwen tegemoet treedt. Al zag hij zichzelf meer als ambachtsman:
“Als ik mij niet vergis, bestonden de woorden ‘kunst’ en ‘kunstenaar’ in de Renaissance en daarvoor nog niet. Toen sprak men gewoon over architecten, beeldhouwers en schilders, als beoefenaars van een ambacht. Ook de grafiek is zulk een eerlijk handwerk en ik beschouw het als een voorrecht om lid van het gilde der grafici te zijn. [..] Een graficus ben ik dus met hart en ziel, maar het predicaat ‘kunstenaar’ geneert mij een beetje. Daarom, mijnheer de burgemeester (en hiermee wil ik graag eindigen), ontvang ik mijn onderscheiding liever als graficus-sec, als ik mij zo mag uitdrukken. Ik hoop dat u het goed vindt, dat ik haar als zodanig aanvaard.”
Escher zelf mocht dit uiteraard zeggen, maar de wereld weet inmiddels beter. Hij was wel degelijk een kunstenaar. Een kunstenaar die een oeuvre heeft achtergelaten waar hij zeer trots op kan zijn en dat wij met liefde en toewijding blijven tonen.
Naschrift: ook uit een andere quote uit zijn lezing blijkt Escher gevoel voor humor:
“Maar het kan raar lopen in het leven van een mens. Toen ik, na de burgerschool, leerling werd aan de Haarlemse School voor Bouwkunde en Sierende Kunsten, heeft het een haar gescheeld, of ik had de kans gelopen een nuttig lid van de maatschappij te worden. Mijn ouders lieten mij inschrijven als leerling in de bouwkunde; maar aan die school werd ook les gegeven in de grafiek, door S. Jessurun de Mesquita en ik heb alle reden om hem, eerst als leraar en daarna als vaderlijke vriend, mijn hele verdere leven dankbaar te blijven.”
Met andere woorden: als Escher De Mesquita niet was tegengekomen, had hij wellicht ‘iets nuttigs’ met zijn leven kunnen doen.