Gedurende 1937, 1938 en 1939 raakt Escher steeds meer gefascineerd door vlakvullingen, kringlopen en transformaties. In korte tijd maakt hij Metamorphose I, Ontwikkeling I, Dag en nacht, Kringloop, Lucht en water I en II en Ontwikkeling II. Allemaal houtsnedes, op Kringloop na. Deze prent uit mei 1938 is de enige litho.
Op 30 oktober 1938 schreef Escher aan Hein ’s Gravesande*:
‘Ik maakte in de laatste maanden al een paar andere houtsneden en beëindigde zojuist een litho [bedoeld is Kringloop, EK], prenten die alle uitingen zijn van mijn zoeken naar de nieuwe richting waarin ik mij gedreven voel, en die zeker een geheel andere is dan die waarin ik vroeger ging. Ik zelf beschouw (in mijn laatste prenten) de techniek als iets van weinig belang. D.w.z.: het kan mij niet veel meer schelen in wèlke techniek of ik iets maak. Dat ik de houtsnede koos als middel om mijn gedachten (in het geval van Dag en nacht) te luchten, is meer te wijten aan overwegingen van praktischen aard dan aan welke andere ook. Ik geloof dat de litho, met haar mogelijkheden van vele grijzen, zich beter voor mijn tegenwoordige werk zou lenen, maar van de litho ben ik niet “zeker” genoeg, d.w.z.: de druk als resultaat is te zeer onderhevig aan de kans op mislukking en daarbij zijn de drukkosten hoog, terwijl ik in de houtsnede zo langzamerhand weet wat ik kan en van de plank zelf en zonder kosten afdrukken van groot formaat kan maken (al neemt zoo’n druk, bij Dag en nacht b.v, ook veel tijd in beslag). Het liefst zou ik mij gaan uiten in de “zwarte kunst”-techniek met haar prachtige fluweelen en diepe grijzen en zwarten – maar waar zou ik die techniek kunnen leeren (wie doet daar nog aan tegenwoordig?) en hoelang zou het duren voor ik mij daarin naar behooren zou kunnen uitdrukken?
Ik zal mij wel in hoofdzaak tot de houtsnede moeten bepalen, hoewel ik die geenszins als een ideaal van grafische techniek voor mijn speciaal geval beschouw. Het gemakkelijkst zou het mij natuurlijk lukken een gewone “teekening”, dus unicum, te maken, maar daartoe ben ik langzamerhand te “grafisch” geworden: het vermenigvuldigen, de “veelheid”, die tegenwoordig ook al een predominante plaats in het onderwerp van mijn werk inneemt, zit mij teveel in het bloed.’
Het zijn dus niet alleen de werken zelf die Escher in deze periode maakt die duiden op een nieuwe richting. Hij is er zich van bewust dat er een verandering gaande is. Thematisch, maar ook in techniek. Hij wisselt weliswaar regelmatig tussen hout en steen maar de litho blijft voor hem iets ongrijpbaars houden. Niettemin zou hij de steendruk ook in de decennia hierna blijven beoefenen, met vaak schitterend resultaat. Met de mezzotint (de “zwarte kunst”-techniek) zou hij later gaan experimenteren maar veel werk heeft hij er uiteindelijk niet in gemaakt. Tegelijkertijd is dit brieffragment ook een getuigenis van zijn ‘aard’: hij is een graficus in hart en ziel.
In Kringloop komt een mannetje onbezorgd en blij uit een poort tevoorschijn. Hij holt de trap af, niet wetend dat hij onderaan zal verdwijnen en zal oplossen in een grillig geometrisch patroon. Maar die metamorfose blijkt nog niet het einde. Naar linksboven verandert het patroon geleidelijk in rustiger, eenvoudiger vormen tot de figuren de vorm van een kubus hebben gekregen, architectuur worden, om weer te eindigen als patroon van de tegelvloer van het terras. Ergens daarachter worden de vormen weer getransformeerd tot mannetjes, waarna de cyclus weer opnieuw begint. Het heuvellandschap boven dient om een zo groot mogelijk contrast te creëren tussen de driedimensionale vrije werkelijkheid en de beperkende tweedimensionaliteit van het onderste vlak.
Lees meer over Kringloop en andere altijd doorgaande bewegingen in het verhaal Perpetuum Mobilé.
Bronvermelding
[*] Wim Hazeu, M.C. Escher, Een biografie, Meulenhoff, 1998, blz. 250