September 1919 was een levensveranderende maand voor Maurits Escher. Zijn eerste lessen in de bouwkunde aan de School voor Bouwkunde, Versierende Kunsten en Kunstambachten in Haarlem vingen op 6 september aan en op 17 september verhuisde hij dan ook naar de stad. In Haarlem ontwaakte de kunstenaar in hem pas echt, al bleek bouwkunde daarvoor een valse start. Die keuze was vooral ingegeven door zijn vader, die in zijn zoon een toekomstig architect zag. Diens plan om zijn zoon in Delft bouwkunde te laten studeren was mislukt, omdat Maurits op 31 mei 1919 was afgekeurd voor militaire dienst en daardoor zijn voor Delft benodigde HBS-diploma niet meer kon halen. Hij was achterop geraakt door een ernstige huidinfectie, die hem in de winter van 1918 een tijd uit de collegebanken had gehouden. De school in Haarlem was dus plan B, een samenloop van omstandigheden die later een zeer gelukkige bleek. In Haarlem leerde Maurits zijn leraar Samuel Jessurun de Mesquita kennen. Die zag de kwaliteiten van de jonge Escher en na slechts een week bouwkunde stapte Maurits over naar de studie grafische kunsten.
Het inschrijven van Maurits in Haarlem was duidelijk een geval van de kat op het spek binden. De studie bouwkunde in Delft was onderdeel van een technisch universum, waarin voor de kunstzinnige kant veel minder plaats was. De school in Haarlem was eerst en vooral een kunstacademie. Escher was die eerste week dan ook omringd door kunst en door studenten die dat ook opzochten. Hij was zelf al een paar jaar bezig om zijn eigen kunstzinnige kant te ontdekken en het moet voor hem een verademing zijn geweest om in Haarlem rond te lopen. Zowel op school als in de stad. Hij kreeg les van onder andere Chris Lebeau, K.P.C. de Bazel en Hildo Krop. Docenten die hun sporen hadden verdiend als (respectievelijk) schilder en graficus, architect en sierkunstenaar en beeldhouwer.* Docent grafische technieken Jessurun de Mesquita bleek echter de meest invloedrijke. De stad Haarlem bleek al net zo aantrekkelijk. Zijn culturele rijkdom ontsteeg die van Arnhem en, in mindere mate, Delft flink. Haarlem had het Teylersmuseum, een rederijkerskamer, een Bach-vereniging en een Stedelijk Museum. Ook waren er genoeg boekhandels en drukkers en een goede kunsthandel. Escher zoog deze nieuw gevonden atmosfeer op.
Bronvermelding
Wim Hazeu, M.C. Escher, Een biografie, Meulenhoff, 1998, blz. 44-46