In april 1952 werden er 400 afdrukken gemaakt van de litho Tegenstelling (Orde en chaos). Machinaal, vanwege de enorme oplage, maar wel onder toeziend oog van Escher. Het was een opdracht van de VAEVO (Vereniging tot bevordering van het Esthetische element in het Voortgezet Onderwijs) die de prenten zou verspreiden over scholen in Nederland. Op die manier zou de jeugd op een laagdrempelige manier in aanraking kunnen komen met zijn werk.
Nederland heeft een lange traditie als het gaat om het in contact brengen van het ‘volk’ met kunst. Zo bestonden er organisaties als de Nederlandsche Vereeniging tot Bevordering van het Schoonheidsbeginsel in het Onderwijs, de Vereeniging voor Schoonheid in Opvoeding en Onderwijs en Kunst aan het Volk. Allen waren gericht op het breder toegankelijk maken van kunst in de ruime zin van het woord, zodat zoveel mogelijk mensen er van konden genieten. Het geloof dat ook arbeiders omringd dienden te worden door een mooie vormgeving, of het nu om hun woonomgeving of werkplek ging, werd sterk gepropageerd.
Deze verheffing van de arbeider werd geïnspireerd door de Britse Arts and Crafts-beweging, de Scandinavische onderwijsmethode Slöjd en de ideeën van de Britse econoom Arnold Toynbee (1852-1883). Deze bronnen hadden als gemeenschappelijke deler een nadruk op het ambacht en op zelfexpressie door middel van kunst. De VAEVO was ook een vereniging die zich richtte op die verheffing. Ze werd in 1908 opgericht met als concreet doel de culturele opvoeding van de jeugd te stimuleren. De vereniging is er voor verantwoordelijk dat veel Nederlanders al tijdens hun schooltijd voor het eerst in aanraking met Escher kwamen. Let wel: de middelbare school. Volgens de VAEVO was een lagere-schoolkind nog niet rijp voor echte kunst.
Escher is een van de kunstenaars die meerdere malen prenten heeft geleverd aan de vereniging. Dat begon al in 1929 met de houtsnede De tweede scheppingsdag (De Scheiding der Wateren), die Escher in december 1925 had gemaakt. Van dit tweede deel uit de scheppingsdagenserie werden 300 stuks gedrukt, flink meer dan de standaardoplage van de VAEVO. Meer prenten zouden volgen, steeds in hoge oplagen. Boven en onder in 1948, 400 stuks. Tegenstelling in 1952, ook 400 stuks. En Drie werelden in 1956, in een enorme oplage van 700 stuks. Bij het verschijnen van deze uitgaven zorgde Escher altijd dat een door hem getekend exemplaar naar zijn oude HBS in Arnhem ging. In 1966 volgde nog de litho Belvédère, bestemd voor schoolklassen in Suriname en de Nederlandse Antillen. In het comité van aanbeveling van de vereniging zaten de directeuren van de belangrijkste musea en hoogleraren in de kunstgeschiedenis. Iets waarvan Escher zich terdege bewust was.
Contactpersoon voor Escher was de heer B. Merema, secretaris van de VAEVO. Hij en zijn vrouw M. K. Merema – Van Gestel waren vele jaren de stuwende kracht achter de vereniging. In 1952 wilde de vereniging het werk van Escher ook nog op een andere manier promoten onder scholieren. Met hulp van het Polygoon in Haarlem maakten ze een filmstrook met een dertigtal werken die in scholen geprojecteerd konden worden. Escher vond het een goed idee, zo schreef hij in een brief aan Merema:
‘Zeer geachte heer Merema,
Het plan om door middel van filmstroken voortbrengselen van beeldende kunst onder de ogen van de jeugd te brengen, kan ik alleen maar toejuichen, want ik begrijp de voordelen die deze praktische, moderne wijze van aanschouwelijk maken biedt boven de oude methode. Ik ben dan ook graag bereid om, voorzover het mijn eigen werk betreft, daaraan mee te werken. De laatste jaren heb ik telkens lezingen over mijn werk gehouden aan de hand van lantaarnplaatjes naar mijn prenten; tijdens de projectie vertel ik dan wat over de bedoelingen en de prikkels die geleid hebben tot het ontwerp.’
Naast de eigen VAEVO-uitgaven werkte de vereniging ook met een Rondgaande Collectie voor Wandversiering, die aangesloten scholen in staat stelde een flinke collectie kunstafbeeldingen in huis te hebben. De afbeeldingen in deze reizende tentoonstelling kwamen in de vorm van grote schoolplaten en werden vervoerd in kisten. Na gebruik ging de collectie weer door naar de volgende school. Ook was er nog een Circulerende Collectie Aesthetisch Onderwijsmateriaal, met daarin een wisselende selectie kunstwerken die leraren in de klas konden gebruiken in hun lessen. Ook die reisde het land door. Ook daarin was werk van Escher opgenomen. In de introductie is het doel mooi beschreven:
Een collectie afbeeldingen voor de aesthetische vorming der rijpere jeugd. In vier series, ieder van 200 afbeeldingen, met zakelijke gegevens en tevens met een afzonderlijke beschrijvende tekst, bijeengebracht door B. Merema – leraar in de kunstgeschiedenis aan het Gymnasium Haganum en het Grotius Lyceum te ’s Gravenhage en aan de Academie van Bouwkunst te Amsterdam.
Daarnaast kwam de vereniging ook met eigen boekuitgaves over kunstenaars, kunststromingen en de eigen collectie. Ook organiseerde ze tentoonstellingen met werk van scholieren en gaf secretaris Merema vele lezingen over het belang van de kunstzinnige vorming van de ‘rijpere jeugd’. Eind jaren veertig waren er 330 scholen aangesloten bij de VAEVO: 26 Gymnasia, 61 Lycea, 124 Hogere Burgerscholen, 40 Kweekscholen, 32 M.L.O. scholen en 47 scholen die niet onder een van deze noemers vallen.