Van 3 tot 13 april 1932 ging Escher mee met een archeologische expeditie naar het schiereiland Gargano onder leiding van de Italiaanse professor Ugo Rellini. Rellini was een van de eerste archeologen die dit bergachtige gebied onderzocht. Het schiereiland staat ook wel bekend als de ‘Spoor van de laars’ en dringt ongeveer 70 kilometer de Adriatische Zee in. Het bijzondere gebied is in 1995 uitgeroepen tot nationaal park. De Garganische kust behoort tot de meest woeste van Italië.
[Professor Rellini] noodigde mij gedurende de Paaschvacantie actief deel te nemen aan zijn opgravingen op het voorgebergte Gargano. Het geluk wilde, dat ik aan de Noordkust een rijke vindplaats van steenen werktuigen ontdekte en daarin, na overleg met Prof. Rellini, een groote hoeveelheid materiaal verzamelde.
Baumgartel, die vooral bekend stond als Egyptologe, leidde het onderzoek naar een begrafenisgrot met meerdere menselijke overblijfselen die in de Manaccora grot was gevonden. Haar leidende rol was bijzonder in een wereld die destijds nog vooral een mannenaangelegenheid was.
Na de expeditie in Gargano was Escher een week thuis in Rome om op 22 april opnieuw op reis te gaan. Ditmaal met zijn vriend Giuseppe Haas-Triverio met wie hij een tocht zou maken door het noordelijk deel van Sicilië. De reis zou langs plaatsen als Gangi, Caltavuturo, Monreale, Patti en Segeste voeren.