fbpx
Tickets bestellen
Adres
Lange Voorhout 74
2514 EH Den Haag
T: 070-4277730
E: info@escherinhetpaleis.nl
Terug

Klimmen en dalen

Op 18 maart 1960 legt Escher de laatste hand aan een van zijn meest iconische werken: de litho Klimmen en dalen. De prent was het resultaat van een bijzondere ideeënuitwisseling tussen de graficus en de Britse wiskundige Roger Penrose. Die laatste kwam voor het eerst in contact met M.C. Escher bij diens eenmanstentoonstelling in het Stedelijk Museum in 1954, die gehouden werd naar aanleiding van het Internationaal Mathematisch Congres dat jaar.*

Penrose was zwaar onder de indruk en hij begon al snel na te denken over zijn eigen onmogelijke beelden. Zijn vader Lionel, zelf een expert in genetica en wiskunde, hielp hem en maakte een aantal modellen gebaseerd op Rogers tekeningen. Samen publiceerden ze in het februarinummer van het British Journal of Psychology van 1958 het artikel ‘Impossible Objects: A Special Type of Visual Illusion.‘ Daarin stonden een tekening en een foto van een zelfgemaakt model van een eeuwige trap die eindeloos naar boven of naar beneden loopt. Escher kreeg er een kopie van en de kunstenaar was op zijn beurt weer flink onder de indruk.** Het artikel bracht hem op het idee van Klimmen en dalen, waaraan hij eind 1959 begon. In april 1960 schreef hij een brief een Roger en Lionel Penrose waarin hij ze bedankte voor hun uitvinding. Met zijn brief stuurde hij een afdruk van Klimmen en dalen mee.

In de documentaire The Art of the Impossible: MC Escher and Me vertelt Roger Penrose over zijn band met Escher en over de ontstaansgeschiedenis van Klimmen en dalen.

In een brief aan zoon Arthur schreef Escher in januari 1960 over de litho***:

‘Ik ben bezig met het ontwerpen van een nieuwe prent waar een trap op voorkomt die steeds maar klimt of daalt, zo je wilt. Rondgaande zou het een spiraalvormig geval moeten zijn, waarvan het bovenste deel zich in de wolken verliest en het onderste in de hel. Niet aldus bij mij. Het is een gesloten ringvormig ding, als een slang die zichzelf in de staart bijt. En toch is het perspektivisch juist te tekenen. Elke trede hoger (of lager) dan de voorgaande.’

De slang die zichzelf in de staart bijt – in de mythologie wordt hij Ouroboros genoemd – is een archetype dat Escher vaker in zijn werk gebruikt. Logisch ook, het is een symbool voor oneindigheid en de cyclische aard der dingen: thema’s die typerend zijn voor de graficus. In prenten als Predestinatie, Band van Möbius I en Toverspiegel zijn ze te herkennen. Escher constateerde weliswaar dat er een overeenkomst is met de slang die in zijn eigen staart bijt (of hij bekend was met de term Ouroboros is onduidelijk), maar hij laat de verdere interpretatie daarvan aan de kijker.

Overigens hield hij zich in zijn boek Grafiek en Tekeningen niet helemaal aan die regel en mijmert hij hardop over het lot van de bewoners van dit gebouw ****:

‘Een rechthoekige binnenplaats wordt begrensd door een gebouw dat een trap zonder einde als dakbedekking heeft. De bewoners van dit huizencomplex zijn misschien wel monniken, leden van een onbekende secte. Mogelijk is het hun rituele plicht om dagelijks enkele uren deze trap te beklimmen. Als ze moe zijn mogen ze blijkbaar omkeren en afdalen in plaats van klimmen. Maar beide richtingen, hoewel niet zonder betekenis, zijn even nutteloos. Twee weerspannige individuen weigeren vooralsnog om aan deze oefening mee te doen. Zij denken er het hunne van, maar misschien zullen zij vroeg of laat hun dwaling inzien.’

Bronvermelding
[*] en [**] Wim Hazeu, M.C. Escher, Een biografie, Meulenhoff, 1998, blz. 399
[***] Leven en werk van M.C. Escher, onder redactie van J.L. Locher, Meulenhoff, 1981, blz. 99
[****]De heruitgave uit 2006 door Taschen GMBH van M.C. Escher Grafiek en Tekeningen; ingeleid en toegelicht door de graficus; indertijd uitgegeven door Koninklijke uitgeverij J.J.Tijl NV, Zwolle 1959, blz. 15.

Meer Escher vandaag