In het najaar en de winter van 1930-1931 werkte Escher de schetsen en foto’s uit die hij in het voorjaar had gemaakt tijdens een reis door de Italiaanse provincies Campanile en Calabrië, samen met zijn vrienden Giuseppe Haas-Triverio, Roberto Schiess en Jean Rousset.* De houtsnedes en litho’s die hij ervan maakte, dragen de poëtische namen van de plaatsen die hij had bezocht: Palizzi, Morano, Pentedatillo, Stilo, Scilla, Tropea, Santa Severina, Rocco Imperiale, Rossano.**
Van het bergplaatsje Pentedatillo was Escher zo onder de indruk dat hij er twee houtsnedes en een litho van maakte.
Deze twee versies laten het plaatsje van een afstand zien met de huizen die afsteken tegen de daarachter oprijzende rotsen. In de litho staat Escher wat meer naar rechts en bekijkt Pentedatillo schuin van onderen. Omdat dit een litho is, komen het plaatsje en de rotsen veel zachter over dan de strenge zwartwitscheiding van een houtsnede. Iets vergelijkbaars deed hij in de litho van Santa Severina.
In de houtsnede staat Escher op ooghoogte en recht in het midden. Bij deze prent is hij uitgegaan van de foto waarop Jean Rousset poseert. De rotspartijen links en rechts markeren de centrale plek van het hoofdonderwerp. Een zigzaggende paadje leidt het oog van de kijker ernaartoe. Zie ook de houtsnede van Palizzi waarin de bebouwing ook prominent aanwezig is.
Op 9 mei 1930 fotografeerde Escher zijn reisgenoot Giuseppe Haas-Triverio. De overeenkomsten tussen de foto en de houtsnede die hij er op baseerde, zijn immens. Precies hetzelfde perspectief, dezelfde focus op het onderwerp. Met één groot verschil: Giuseppe is in de prent uit beeld verdwenen. Ook kaderde Escher het onderwerp iets anders in en gaf hij links en rechts in de marge prominent planten weer, wat de compositie spannender maakt. Ook maakte hij de rotsen van Pentedatillo puntiger en dramatiseerde hij de bebouwing in de rotsen. Het resulteert in een contrastrijke prent waarin een door planten en struiken omkaderd bergpaadje naar het aan de rotsen hangende plaatsje leidt.
De Britse kunstenaar en schrijver Edward Lear zag de hand in 1847. In zijn boek Journals of a Landscape Painter in Southern Calabria nam hij een tekening en een beschrijving van de rotsformatie: ***
‘The appearance of Pentedatilo is perfectly magical … Wild spires of stone shoot up into the air, barren and clearly defined, in the form (as its name implies) of a gigantic hand against the sky, and in the crevices and holes of this fearfully savage pyramid the houses of Pentedatilo are wedged, while darkness and terror brood over all the abyss around this, the strangest of human abodes.’
Bronvermelding
[*] Wim Hazeu, M.C. Escher, Een biografie, Meulenhoff, 1998, blz. 131
[**] Wim Hazeu, M.C. Escher, Een biografie, Meulenhoff, 1998, blz. 144
[***] Edward Lear, Journals of a Landscape Painter in Southern Calabria, Richard Bentley, London, 1852, blz 191