Een houtgravure valt onder de hoogdruk en lijkt sterk op de houtsnede. Bij hout dat gebruikt wordt voor houtsnedes loopt de nerf in de lengte, omdat de planken met de lengte van de stam mee zijn gezaagd. Bij houtgravures snijdt de kunstenaar dwars op die nerf, de zogenaamde kopse kant. Voor houtgravures worden zeer harde houtsoorten gebruikt, zoals hout van de pruim- of palmboom. Om dit harde hout te bewerken, is een steviger gereedschap nodig dan voor een houtsnede: een burijn. Dit is een metalen staafje met een v-vormige doorsnede, waarvan het uiteinde in een scherpe punt is geslepen. De niet tot het beeld behorende delen worden met dit stalen gereedschap weggehaald. Hier komt het verschil in naam vandaan: in plaats van het wegsnijden van het hout wordt er tegen de nerf in gegraveerd. In de houtgravure is meer detaillering aan te brengen door de preciezere groeven die gemaakt kunnen worden. Ook is het mogelijk om grijstinten te bereiken met behulp van zeer verfijnde arceringen. Houtgravures zijn over het algemeen vrij klein, maar grotere prenten kunnen worden gemaakt door verschillende blokken samen te klemmen.
In het werken met hout wisselde Escher vaak tussen houtsnede en houtgravure; hij was bedreven in beide technieken. Met de houtgravure kon Escher meer detail aanbrengen, waardoor hij regelmatig voor deze techniek koos. Het gehele oeuvre overziend kun je echter niet stellen dat de afbeelding die hij wilde maken hem tot een bepaalde keuze dwong. Escher hield ervan zichzelf uit te dagen en het kon zo zijn dat hij een zeer gedetailleerde prent maakte als houtsnede, terwijl een houtgravure logischer leek. Hij heeft ook nooit met de hoge mate van detaillering en grijstonen gewerkt die bijvoorbeeld Gustave Doré (1832-1883) toepaste. Bij Escher bleef het contrast tussen zwart en wit, tussen hout en groef, altijd de boventoon voeren. Hij had al veel houtsnedes gemaakt voordat hij zich aan de houtgravure waagde. Een van de eerste resultaten stamt uit 1931, een uitnodiging voor een tentoonstelling van zijn werk in Den Haag. De prent toont een standbeeld van een leeuw in het Italiaanse Ravello en de belettering voor de tentoonstelling. Een grafisch beeld, dat ook als houtsnede prima gewerkt had. Als hij wel veel detaillering en grijstonen toe wilde passen, dan koos hij voor de litho.