Hij gebruikte tijdens zijn leven maar een beperkt aantal stenen, in zijn atelier stonden er maar tien toen hij in 1972 overleed. Een steen kon dan ook vele malen hergebruikt worden. Als hij een oplage van een werk klaar had, maakte hij de steen schoon en sleep er een laagje af. De tekening en de Arabische gom werden daarbij verwijderd, zodat hij weer een verse maagdelijke steen ter beschikking had. Het betekende wel dat hij nooit meer een nieuwe prent van de litho kon maken. Daarom bestaan zijn litho's vaak maar in kleine oplagen. Van Stilleven met spiegel (1934) bestaan bijvoorbeeld maar 24 exemplaren. Een aantal van Eschers meest zeldzame werken zijn dus gemaakt met een techniek die in theorie massaproductie mogelijk maakt. Ook de laatste tien stenen kunnen niet meer herdrukt worden. Op zijn eigen verzoek zijn alle stenen, mezzotintplaten, linoleumblokken en de meeste houtblokken onklaar gemaakt na zijn dood.
Geschiedenis
De lithografie is tussen 1794 en 1798 ontwikkeld door Alois Senefelder (1771-1834). Deze Duitse acteur en toneelschrijver zocht een manier om zijn teksten te kunnen vermenigvuldigen. Het eerste commerciële succes behaalde hij eind achttiende eeuw met het uitgeven van bladmuziek. Hij ontdekte dat Solnhofener-kalksteen uitstekend als beeld- en tekstdrager kon functioneren. Hij woonde in Beieren, Zuid-Duitsland, en deze 'zuivere' kalksteen was daar volop beschikbaar.
Begin negentiende eeuw ontdekten Romantische schilders als Théodore Géricault (1791-1824) en Eugène Delacroix (1798-1863) de fijne gradaties die mogelijk waren met lithografie. Het lukte hen om er dramatische effecten mee te bereiken die eerder vooral met houtskool geassocieerd werden. Impressionisten gebruikten de techniek om de vluchtigheid van het licht of het weer vast te leggen. Ook James McNeill Whistler wist in zijn litho's een welhaast sprookjesachtige sfeer op te roepen. Andere bekende negentiende-eeuwse kunstenaars die de lithografie gebruikten waren Edgar Degas, Paul Cézanne, Paul Gauguin en Odilon Redon.