Een van de belangrijke thema’s in het werk van M.C. Escher is het perpetuum mobilé: de altijd doorgaande beweging – een beweging die door eigen kracht wordt opgewekt en in stand wordt gehouden. Zoals ik al eerder heb laten zien, is die eeuwig doorgaande beweging een thema dat Escher bezighoudt en vaak op de een of andere manier vorm krijgt.
In prenten als Kringloop, Reptielen, Andere Wereld en Ruiter vind je steeds weer een draaibeweging die zelfstandig en eindeloos door kan blijven lopen. Ruiter en Band van Möbius II lijken nogal op elkaar, ware het niet dat Möbius I en Möbius II een illustratie zijn van de doorlopende band die de wiskundige August Ferdinand Möbius (1790-1868) aantoonde.
In Ruiter zit het middendeel anders in elkaar dan in de drie dimensionale ‘8’ die de band van Möbius eigenlijk is. Bij Ruiter is het middendeel een platte vlakvulling. Escher speelt op die plek met onze waarneming. Bij Ruiter krijgen we in eerste instantie het gevoel ook hier naar een band van Möbius te kijken.
Möbius I kun je je voorstellen als een papieren slinger, bestaande uit drie gestileerde vissen die elkaar met de bek bij de staart vasthouden. De ogen van de vissen zitten op de plek waar de slinger krult. Om het ingewikkeld te maken is de slinger in de lengte doorgeknipt en met een draai aan elkaar gezet.
Zie hieronder een voorbeeld dat uit Escher Tovenaar op papier van Bruno Ernst* is overgenomen. Möbius II is makkelijker te begrijpen als we de uitleg van Ernst erbij halen.
Het is geen toeval dat Escher tussen Möbius I en Möbius II de prent Waterval in 1961 maakte. Dat is de ultieme verbeelding van het perpetuum mobilé: het water houdt de watermolen eeuwig aan de gang.
Escher plaatst in een aangepaste uitgave van zijn publicatie M.C. Escher Grafiek en Tekeningen de prenten Möbius I en Möbius II in de rij met banden en spiralen. Waterval brengt hij onder in het laatste hoofdstuk ‘Onmogelijke bouwwerken’, waar de prent natuurlijk ook thuishoort. Maar eigenlijk kan hij net zo goed bij de vorige categorie geplaatst worden.
De moeder van het perpetuum mobilé in het werk van Escher is de houtsnede Kringloop uit 1938.
Hierin vindt de cirkelbeweging eerder in ons hoofd plaats dan dat we hem goed kunnen natrekken. Het muurtje aan de linkerkant van de prent is toch een te grote hobbel die moet worden genomen. De latere kringlopen zoals Möbius I en Möbius II lopen veel vloeiender. Ik kan me voorstellen dat de Möbiusbanden uit 1961 en 1963 het gevolg zijn van twee andere prenten die Escher al in 1955 en 1956 maakte: Omhulsel en Band. Ook in deze twee werken gebruikt hij een lint, welke hij ooit vergeleek met een sinaasappelschil.
Escher zet Omhulsel en Band soms bij de groep van ruimtelijke kringen en spiralen **. Hier zitten onder andere de Möbiusbanden en andere werken, zoals Bolspiralen, bij. In de “Canadese lezingen”*** zegt hij dat zowel Omhulsel als ook Band “als een hol beeld door de ruimte zweven.” Bovendien heeft Escher het in deze laatste tekst ook over het verhaal Invisible Man van H.G. Wells. Nadat de held onzichtbaar is geworden, wil hij toch weer zichtbaar zijn. Dat lost hij op door zichzelf in verband te wikkelen. Escher: “Tegelijkertijd bood het me de gelegenheid, zowel een herkenbaar portret met een buitenkant als ook met een binnenkant te tekenen.”
Twee jaar later maakt hij de volmaakte Bolspiralen, waarin vorm en inhoud samenvallen. Wie wat langer kijkt, ziet de bol voor zijn ogen draaien.
In 1965 maakt Escher een prent die ik lang niet kon duiden: Knopen. In deze reeks van het perpetuum mobilé, de doorgaande beweging, vindt Knopen een vanzelfsprekende plek. Escher legt uit:
“drie gesloten knopen, zijn afgebeeld, m.a.w.: drie maal is een enkelvoudige knoop gelegd in een band waarvan de uiteinden in elkaar overlopen.”
De doorsnede loodrecht op de lengterichting is voor elke knoop verschillend. Rechtsboven is het profiel rond als bij een worst, linksboven kruisvormig, door twee platte linten die elkaar rechthoekig snijden; beneden is het een vierkante holle buis met gaten, waardoor de binnenkant zichtbaar is (weer een mooie overeenkomst met Omhulsel en Band). Als wij, op een willekeurig punt beginnend één platte wand met het oog volgen, dan blijkt dat we viermaal een rondgang moeten maken voor wij datzelfde punt weer bereiken. De buis bestaat dus niet uit vier afzonderlijke stroken, maar uit één enkele, die viermaal de knoop doorloopt.
Vervolgens zegt Escher nog over de knoop die links boven op het blad staat:
“De linksboven afgebeelde knoop is in principe even belangwekkend, maar blijft hier onbesproken, omdat de ontwerper hoopt er in de toekomst een meer gedetailleerde prent aan te wijden.”**
Daar is het uiteindelijk niet van gekomen. In het Escherarchief van het Kunstmuseum Den Haag (voormalig Gemeentemuseum) bevindt zich echter het voorbeeld van Eschers eigen papieren knoop, welke linksboven is afgebeeld in de prent Knopen.
In 2014 is de knoop nagekeken en in een goede staat gebracht voor de tentoonstelling VERWONDERING die in november 2014 opende. Papierrestaurator Paul van der Zande was zo vriendelijk de knoop voor ons te fotograferen. We kunnen nu goed zien hoe Escher de twee banden haaks op elkaar zette en welke aantekeningen hij maakte om de drie delen goed aan elkaar te krijgen. Fictie en werkelijkheid lopen hier mooi door elkaar. Uiteindelijk wordt deze papieren knoop precies als de knoop in de linkerbovenhoek van de prent.
In de prent Knopen verenigt Escher de optische illusie van driedimensionale voorwerpen op het platte vlak. De beweging, zelfs een perpetuum mobilé, vindt in je hoofd plaats als je zijn beschrijving probeert te volgen. Zoals gebruikelijk combineert hij weer eens op slinkse wijze verschillende zaken met elkaar.
In 2012 kreeg ik van een dierbare vriend een cadeau: de grote knoop in 3D geprint. Zo wordt zelfs fictie tastbare werkelijkheid.
Wie de prenten van Escher rangschikt en in groepjes bekijkt, ziet hoe hij ons langzamerhand een wereld inleidt waarin alles mogelijk is: linten worden hoofden die voor altijd verbonden zullen zijn, knopen zijn geen knopen, want ook hier is geen begin of eind aan te ontdekken en water kan eeuwig omhoog stromen. Het feit dat wij, zijn toeschouwers, deze onmogelijkheden voor zoete koek aannemen, is nog wel het allerbijzonderste aan die ontwikkeling. Ongemerkt geloven we onze ogen, maar niet ons brein. Onze hersens hadden moeten waarschuwen voor de onmogelijkheid van deze voorstellingen. Kijken is iets anders dan zien en kunst is toch anders dan de werkelijkheid. Dat toont Escher ons al in zijn vroege Italiaanse landschappen en hij houdt het vol tot zijn laatste prenten.
Citaten komen uit:
* Bruno Ernst, Escher Tovenaar op papier, Kunsthal Rotterdam, Waanders Uitgevers, Zwolle, M.C. Escher Foundation, Baarn, 1998.
* * De heruitgave uit 2006 door Taschen GMBH van “M.C. Escher Grafiek en Tekeningen; ingeleid en toegelicht door de graficus; indertijd uitgegeven door Koninklijke uitgeverij J.J. Tijl NV, Zwolle 1959, p. 12-15.
*** Escher on Escher Exploring the infinite; with a contribution by J.W. Vermeulen; translated from Dutch by Karin Ford; Abrams, New York 1989, p. 63.