Escher krijgt in december 1938 van de Staat der Nederlanden een opdracht om tien houtsneden van Delft te maken voor een boekpublicatie. Daar stond een flink bedrag tegenover: 800 gulden (ongeveer €7.500 nu)*. De inspiratie voor de opdracht kwam van de serie die Escher in 1934 had gemaakt over Rome bij nacht. In januari 1939 maakt hij een proefhoutsnede, waarna hij de definitieve opdracht krijgt. Het boekje is er nooit gekomen, maar de houtsnedes wel. Het resultaat is bijzonder omdat het de enige keer is dat hij een serie heeft gemaakt over een Nederlandse stad.
In april 1939 gaat Escher vrijwel dagelijks per tram vanuit het huis van zijn ouders in Den Haag naar Delft. Hij wandelt dan door de stad en maakt tekeningen van locaties die geschikt zijn voor een houtsnede: de Oostpoort, de Oude en de Nieuwe Kerk, het Stadhuis en de Markt. Vanaf de straat, maar soms klimt hij ook naar een hogere plek om zo een beter standpunt te krijgen. Van de directeur van Gemeentewerken krijgt hij, bij hoge uitzondering, toestemming om de toren van de Oude Kerk te beklimmen. In de zomermaanden werkt hij de tekeningen thuis in Ukkel uit tot houtsneden. In augustus 1939 zal hij de laatste van de tien voltooien.
Hier zijn twee houtsneden uit de serie te zien: het gezicht op de Grote Markt vanaf de toren van de Nieuwe Kerk en het stadhuis. Het stadhuis is een gebouw in renaissance-stijl uit 1619-’20 dat aan de Markt ligt tegenover de Nieuwe Kerk. Escher beeldt het af vanuit het zuiden. De achtergevel staat gedeeltelijk in de steigers, waarschijnlijk vanwege de restauratie die destijds plaatsvond, tussen 1934 en 1939.
Bronvermelding
[*] Wim Hazeu, M.C. Escher, Een biografie, Meulenhoff, 1998, blz. 257-258