Voor commerciële opdrachten koos Escher vrijwel altijd onderwerpen en vormgevingen die hij al eerder geprobeerd had. Zo’n opdracht was een noodzakelijk kwaad, het inspireerde hem zelden. Een echt probleem was dat niet. Opdrachtgevers kozen Escher, omdat ze zijn werk kenden en bepaalde aspecten ervan terug wilden zien in het eindresultaat. Bij de opdracht die Escher in de zomer van 1956 kreeg, lag dat iets anders. In september maakte hij een nieuwjaarskaart voor de PTT waarvan hij het motief kort daarvoor in een van zijn schriften met vlakvullingen had getekend. Het ontwerp met de gevleugelde enveloppen was duidelijk bedoeld voor de opdrachtgever. In zijn vlakvullingen gebruikt Escher eigenlijk altijd levende objecten, als vogels, vissen, insecten en andere beestjes. De envelop was wat dat betreft een anomalie. Maar door ze vleugels te geven, krijgen ze toch iets dierlijks.
Toen Escher in juni 1967 door diezelfde PTT werd gevraagd om zijn Metamorphose II te verlengen als basis voor een muurschildering die in het Postkantoor in Den Haag moest komen, greep hij terug op een aantal tekeningen en houtsnedes die hij in de jaren daarvoor had gemaakt. Hij moest er 3 meter bij verzinnen en het gebruik van eerdere ontwerpen was dan ook een logische zet, zo zei hij ook zelf:
‘anders zou het uitvoeren van de opdracht nog veel langer geduurd hebben. Want dergelijke regelmatige vlakvullingen kun je niet zo maar uit je mouw schudden.’
Desondanks zou het niet gemakkelijk worden dacht hij:
‘Het is een heel werk. Ik ben benieuwd of het allemaal zal gebeuren zoals ik het nu, nog vaag, voor mijn geestesoog zie.’
Hij maakte een lang tussenstuk waarin de vliegende vissen en bootjes terugkomen die hij voor de zuil in het gebouw van Provinciale Waterstaat in Haarlem had ontworpen. Ook het motief met de gevleugelde enveloppen uit de nieuwjaarskaart keerde daarin terug, al was dat in iets aangepaste vorm. Het is niet bekend of de opdrachtgever in 1967 door had dat Escher de enveloppen 11 jaar eerder ook al een keer had gebruikt. Maar al was dat zo, dan nog kon Escher erop wijzen dat dit hergebruik van motieven volkomen normaal voor hem was. In zijn vrije werk deed hij het ook. Vooral de schriften met de getekende vlakvullingen vormden een bron van inspiratie voor zijn grafiek.