In 2024 is het 100 jaar geleden dat Julie de Graag overleed. Deze talentvolle tijdgenoot van M.C. Escher weet met weinig details de essentie te raken in houtsneden van planten, dieren en mensen. De kunstenaars delen een grote liefde voor de natuur, observeren de wereld om hen heen en verbeelden die op eigen wijze in grafiek. In de winter van 2024-2025 presenteert Escher in Het Paleis De Graags rijke oeuvre in een tentoonstelling zij aan zij met dat van M.C. Escher.
Julie de Graag zet haar talent voor tekenen naar het leven, dus het vastleggen van wat ze voor zich ziet, om in scherpe houtsneden. Met haar gestileerde werk maakt ze kleine onderwerpen als dieren, landschappen, bloemen en planten groots. Op het moment dat Julie de Graag haar eigen stijl al ver heeft ontwikkeld, staat Escher aan het begin van zijn carrière. In 1919 is Escher nog maar een beginneling als hij start aan de School voor Bouwkunde en Sierende Kunsten in Haarlem. Hij is opgeleid in dezelfde visuele traditie als waar De Graag in werkt, de Art-Nouveau, waarbinnen de stilering van het onderwerp centraal staat. Hoewel dit in een aantal van zijn vroege werken terug te zien is, gaat Escher al gauw zijn eigen weg.
Waar Escher is uitgegroeid tot een wereldberoemd kunstenaar, is De Graag tot nu toe vooral gewaardeerd onder kenners. De bronnen over De Graags leven zijn summier, al kan op basis van archiefstukken een beeld gevormd worden van haar familie en leven. Ze is geboren op 18 juli 1877 in het Zuid-Hollandse Gorinchem als Anna Julia de Graag en krijgt de roepnaam Julie. Haar moeder, Karolina Stephana de Graag-Couwenberg, komt uit een kunstenaarsfamilie en zo heeft Julie de Graag het talent voor tekenen meegekregen. Karolina trouwt met Johannes de Graag op 16 oktober 1872.* Ze krijgen samen zes kinderen: twee zoons en vier dochters, waarvan Julie het vierde kind is. Het gezin verhuist tijdens haar jeugd naar Den Haag, vanwege haar vaders werk als ambtenaar van de burgerlijke stand. Daar volgt ze vanaf haar twaalfde lessen aan de Academie voor Beeldende Kunsten (nu: KABK).** Opgeleid in meerdere technieken als boetseren en natuurtekenen specialiseert ze zich in de grafiek.
Zowel Escher als De Graag hebben geen zorgeloze jeugd. Van jongs af aan worstelen beide kunstenaars met gezondheidsproblemen. Escher is tijdens zijn jeugd vaak ziek en moet vanaf zevenjarige leeftijd al voor lange periodes naar rustoorden. De Graag wordt beschermd opgevoed en ook tijdens haar volwassen leven heeft ze behoefte aan steun, welke ze vindt bij haar moeder. Bij allebei zorgt hun fysieke zwakte voor een vorm van isolement. Zij laten zich daardoor echter niet tegenhouden en kiezen vol overtuiging voor het leven als kunstenaar.
Escher besluit na wat omwegen een kunstenaarsopleiding te volgen aan de School voor Bouwkunde en Sierende Kunsten. Zijn leraar grafische technieken Samuel Jessurun de Mesquita ziet zijn talent en spoort de jonge Escher aan om zich te ontplooien als graficus. In deze periode wordt de basis gelegd voor zijn verdere kunstenaarscarrière. Hij krijgt tijdens zijn opleiding de mogelijkheid om dieren ter plekke te schetsen in de dierentuin Artis te Amsterdam. Het lang observeren van dieren is iets waar Escher van kan genieten. Zijn interesse gaat voornamelijk uit naar vogels, reptielen en vissen, die hij met veel gevoel voor detail vastlegt. Deze dieren laat hij vervolgens in zijn werk terugkomen, zoals in Het paradijs (1921). Julie de Graag heeft net als Escher veel school gemist in haar jeugd, maar dat weerhoudt haar er niet van zich actief te blijven ontwikkelen. Zo onderwijst ze zichzelf in plant- en dierkunde, wat karaktervolle prenten oplevert van flora en fauna. Neem bijvoorbeeld Twee uilen (1921), waar de voorste vogel een waakzame en verdedigende uitdrukking heeft ter bescherming van de meer angstige uil erachter. Hoewel ze sterk is in zwart-wit, kiest De Graag ook vaak felle kleuren en werkt ze op relatief klein formaat. Haar dierprenten zijn vaak zonder poespas, maar wel met karakter. Dit is bijvoorbeeld te zien in de tevreden snoet van de Zittende poes (1917), welke slechts 5,4 bij 3,9 centimeter groot is.
In 1901 komt Julie de Graag in contact met kunstdocent en -adviseur Henk Bremmer, als student bij zijn kunstcursussen. Ze kijkt tegen hem op en zoekt zijn goedkeuring. Over het portret dat ze van hem maakt, schrijft ze hem met de vraag of hij het wil hebben.*** Bremmer is enthousiast over De Graag en brengt haar werk onder de aandacht van verzamelaars, waardoor haar werk onder andere wordt opgenomen in de collectie van het Kröller-Müller Museum. Voor veel Nederlandse kunstenaars was Bremmer aan het begin van de 20e eeuw een belangrijk figuur. Deze ‘Bremmerianen’ vormden een groep kunstenaars die door hem werden geïnspireerd. Ook Julie de Graag wordt hiertoe gerekend.
In deze groep maakt De Graag vriendinnen voor het leven, zoals Anna Egter van Wissekerke, wier atelier in het Noord-Hollandse Laren in villa De Lingenskamp De Graag mag gebruiken. Net als beroemde tijdgenoten zoals Piet Mondriaan en Bart van der Leck trekt de natuurlijke omgeving haar naar dit kunstenaarsdorp. Ze vestigt zich hier in 1904.**** Dat De Graag hier middenin de kunstenaarsgemeenschap staat, blijkt uit een brief van Egter van Wissekerke aan Bremmer: ‘De Mendessen vragen of u nooit meer komt, ik hoor dat v.d. Leck ook zei tegen mej. De Graag dat ze nooit iets van u hoorden. U ziet dat de betere helft van Laren naar u verlangt.’***** De Mendessen die genoemd worden, duiden op Anna en Joseph Mendes da Costa, de zus en zwager van Eschers leraar Samuel Jessurun de Mesquita. Hierdoor is het aannemelijk dat De Graag en Escher van elkaars bestaan gehoord hebben. Hoewel het niet duidelijk is of de twee elkaar persoonlijk kennen en ontmoeten, bevinden zij zich in dezelfde kunstenaarskringen. Zeker is dat ze door de fascinatie voor het grafische medium met elkaar verbonden zijn.
Vanaf het moment dat De Graag verhuist naar Laren kiest ze vooral voor de houtsnedetechniek. In het hout weet ze de natuurlijke schoonheid van de wereld vast te leggen. Van haar vroege werk is echter bijna niets overgebleven door een verwoestende brand op nieuwjaarsdag 1908. Haar atelier gaat hierbij verloren. De brand vernietigt ook al haar houtsnedemateriaal, waardoor ze gedwongen is om tijdelijk over te stappen op schilderen. De liefde voor de grafiek blijft trekken en De Graag keert ernaar terug, mede op aansporing van mensen om haar heen. Ze speelt in haar werk in op waar zij om gewaardeerd wordt: de verbeelding van dier en natuur. Zoals de herkenbare Hondenkop (1920), waar Julie de Graag een hond met vertederende ogen heeft neergezet. Mogelijk was dit haar eigen hond, die ternauwernood de brand overleefde.
Een waardering voor de schoonheid in de natuur spreekt uit het werk van beide kunstenaars. Ook als Escher, na zijn opleiding, in de jaren 20 naar Italië vertrekt en hij zich verder ontwikkelt, blijft de natuur zijn aandacht trekken. Niet alleen de Italiaanse bergen, maar ook uitstapjes naar de zee en het strand zijn hem dierbaar. In tegenstelling tot Escher reist De Graag weinig en ze haalt vooral inspiratie uit de directe omgeving van het dorp waar zij woont. In haar atelier legt ze een kleine biologische verzameling aan. Opvallend genoeg worden de kunstenaars in hun liefde voor het kleine aangetrokken tot soortgelijke wezens. Mooie voorbeelden zijn de door hen afgebeelde nautilus en de kokkel. Geen schelpen – waar de later bedachte titels wel op lijken te wijzen – maar dieren waarvan de schelpen onderdeel zijn van hun anatomie. Voor deze diertjes dient de schelp dus als een vast huis dat ze niet kunnen verruilen voor een ander. Op het gebied van schelpen heeft Julie de Graag een deskundige in de familie, namelijk haar zus Maria, die een verzamelreis langs de Pacifische kust van Zuid-Amerika maakte. Deze nautilusschelp is afkomstig uit tropische wateren. Het zou goed kunnen dat ze deze schelp van haar zus heeft gekregen.******
In het vroege werk van M.C. Escher en in dat van Julie de Graag is hun aandacht voor alledaagse onderwerpen goed zichtbaar. Ze zien de natuurlijke schoonheid van de wereld om hen heen en vertalen deze fascinatie naar krachtige prenten. In de tentoonstelling staan thema’s als natuur, portretten, dieren, maar ook hun verkozen techniek centraal. De tentoonstelling met prenten en tekeningen uit de collectie van Kunstmuseum Den Haag laat zo een nieuw licht schijnen op deze geniale grafici.
Bronvermelding
* Haags Gemeentearchief, 0335-01 Ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage, inv.nr. 654, aktenr. 667. Archiefonderzoek door Babs van Eijk
** Haags Gemeentearchief, 0058-01 Academie van Beeldende Kunsten, 1889, inv.nr. 458. Archiefonderzoek door Babs van Eijk
*** Haags Gemeentearchief, 0836-01 Familie Bremmer, inv.nr. 1-0007. Brief van Julie de Graag aan H.P. Bremmer, 30 mei 1916
**** A. de Ranitz, ‘Bij het werk van Julie de Graag’, Maandblad voor Beeldende Kunsten 4 (1927), p. 227; J.P. Hinrichs, Bremmerianen. Julie de Graag en haar kring: tien kunstenaressen in Den Haag en Laren, Leiden 2024, p. 77
***** Haags Gemeentearchief, 0836-01 Familie Bremmer, inv.nr. 1-0006. Brief van Anna Egter van Wissekerke aan H.P. Bremmer, 2 augustus 1916
****** K.J. Mienis, ‘De Gezusters M.J. en A.J. de Graag: een schelpen verzamelaarster en een kunstenares’, Correspondentieblad NMV 323 (2001) 1, pp. 107-108Alle getoonde prenten zijn afkomstig van de collectie Kunstmuseum Den Haag. De prent met de titel Zittende poes is een langdurig bruikleen van de Wibbina-Stichting.