Herhaaldelijk wordt me gevraagd of ik het niet een opgave vind met zulk droog werk als de prenten van M.C. Escher te moeten werken. Het is toch zo wiskundig, wordt er dan vaak aan toegevoegd en soms zelfs: het heeft toch zo weinig met kunst te maken, het zijn eerder illustraties bij wiskundige formules. Dit vooroordeel is de tragiek van Eschers prenten. Als men zich niet zijn kunst uit het wiskundelokaal van de middelbare school herinnert, dan toch wel uit de wachtkamer van de tandarts of soms zelfs het plafond boven de tandartsstoel!
Tegelijkertijd merken we hier in Den Haag dat dit gelukkig meer dan 100.000 bezoekers per jaar niet weerhoudt het werk te komen bezichtigen. We zien vaak de verbazing over de hoeveelheid onderwerpen die Escher in zijn lange beroepsleven behandelde. Maar ook verbazing over zijn ongelofelijk knappe techniek, over de indruk van werkelijkheid bij de meest onmogelijke voorstellingen en over zijn gevoel van humor.
De grapjes van Escher zijn onderkoeld. Ik moet altijd denken aan de Engelse uitdrukking “tongue in cheek”. Je ziet vaak pas in tweede instantie dat je ook nog naar een visueel grapje kijkt. Het bekende voorbeeld is toch wel Stilleven met spiegel uit 1934 waar hij het zicht op een straatje uit Villalago in de Abruzzen in een licht gekantelde spiegel zet. Je realiseert je pas later dat je naar een onmogelijke situatie kijkt. Het spiegelbeeld van een gekantelde spiegel hoort iets hoog van de tegenoverliggende muur, of desnoods het uitzicht door het raam aan de andere kant van de kamer te zijn. Het perspectief van dit straatje is zo opgezet, dat je het niet van onderen kunt bekijken, wat in de gekantelde spiegel wel het geval zou moeten zijn.
Natuurlijk is het mogelijk bij al deze werken grote metafysische of filosofische betogen op te zetten, maar Escher is niet zo van dit soort extra informatie. Hij verbaasde zich over de mensen die hem opgetogen hun visie over zijn werk kwamen vertellen. In de brieven aan zijn zoon reageert hij hier ook wat nonchalant op. Het heeft te maken met de manier waarop hij de wereld bekijkt. Telkens weer kom ik erop uit dat verwondering een centrale rol in zijn werk speelt. Hij schrijft aan zijn vriend Bruno Ernst (Hans de Rijk): “Misschien streef ik wel uitsluitend verwondering na en tracht ik dus ook uitsluitend verwondering bij mijn toeschouwers op te wekken.”*
Maurits Escher is zijn hele leven in staat zijn verwondering te behouden. Hij laat ons dit telkens weer zien. We kijken met hem naar die korte momenten, naar dat afgevallen blad dat op het water drijft waardoor de drie werelden zichtbaar zijn. Natuurlijk is het ook mogelijk aan de hand van deze litho een betoog op te zetten over parallelle werelden waarin wij ons tegenwoordig begeven. Dat kun je bedenken. Escher biedt ons de mogelijkheid interpretaties te kiezen die ons aanspreken. Zijn werk is kennelijk zo breed opgezet dat 40 jaar na zijn dood, in een wereld die door de moderne technologie radicaal is veranderd, jonge mensen hierdoor nog steeds geïnspireerd worden. Bij Escher vinden ze inspiratie door zijn verschillende manieren van beeldopbouw. Ik hoop dat ze zijn belangrijke drijfveer, de verwondering, aanvoelen. Als je je verwondert over wat je ziet en hier nog een kleine draai aan geeft, dan kom je dichtbij de het gedachtegoed van Escher.
In de lezingen die hij nog tot op hoge leeftijd gaf, sprak Escher de ene keer over het ‘onbestaanbare’ en de andere keer over het ‘onmogelijke’ en/of over de ‘onmogelijke objecten’. Voor iedere lezing maakte hij lijsten met de onderwerpen die hij ging bespreken en de daarbij passende prenten die hij op dia liet zien. Hieruit valt af te leiden dat wat in de ene lezing ‘het onbestaanbare’ heet grotendeels gecombineerd wordt met dezelfde prenten die hij in een andere lezing onder het kopje ‘onmogelijke’ noemt. Soms gebruikt hij de beide begrippen in één zin. Hieronder staat een citaat uit de lezing die hij op 29 oktober 1963 voor het mathematische Centrum hield. Escher is heel helder in zijn motivatie:
Hoe goed hij dat doet, zien we in de litho Wentelteefje uit 1951. Even denk je dat het een vreemde rups is of een reptiel. Maar eigenlijk is het een zelfbedacht beestje met de prachtige naam: “De Pedalternorotandomovens centroeulatus articulosus”. Dit beestje ontstond, zo schrijft Escher in zijn litho “uit onbevredigdheid over het in de natuur ontbreken van wielvormig levende schepselen met het vermogen zich rollend voort te bewegen”. Zo begint Escher in de uitgebreide tekst waartussen hij het wentelteefje in vier stadia laat zien.
Zoals gebruikelijk heeft hij lang over de details nagedacht: hoe, waar en hoe snel het beestje zich kan voortbewegen, wanneer het zijn zes pootjes gebruikt en wanneer het zichzelf tot een wiel kan oprollen waardoor hij op ‘een betrekkelijk vlakke baan’ op topsnelheid kan komen. Bovendien legt hij uit dat de Pedalternorotandomovens centroeulatus articulosus “in de volksmond wentelteefje of rolpens wordt genoemd”. In het Nederlands maakt hij daarbij een taalgrapje. Wentelen is draaien en een teef is een vrouwtjeshond. Daarnaast bestaat er een zoet gerecht dat wentelteefje heet, zie het recept onderaan de tekst. Het mannetje heet dus rolpens: rollen en draaien liggen dicht bij elkaar en ook hier is er een associatie met voedsel (zure haring heet rolmops, pens is koeienmaag).
Wie Wentelteefje ziet, is verbaasd over alle bijzondere details. Escher zegt altijd dat hij goed kan natekenen. Dit maakte mensen vaak aan het lachen, want hoe zit het met al zijn wonderlijke constructies? Maar Wentelteefje is zo’n voorbeeld waar dit klopt: ooit waren er vier wentelteefjes van klei, exact zoals ze op de prent staan.
Het Wentelteefje krijgt een onverwachte rol in de groep prenten waarin Escher speelt met de aaneengeknoopte perspectieven, door hem zwaartekrachten genoemd. Hij maakt in de beschrijving van zijn werk uit 1959 in het boek M.C. Escher Grafiek en Tekeningen** een groep met de volgende prenten: Andere wereld, Boven en onder, Wentelteefje, Trappenhuis en Relativiteit, uit de jaren 1947 tot 1953. Het wentelteefje wordt de dragende figuur van Trappenhuis dat hij enkele maanden later maakte. In deze litho lopen de beestjes als in een doolhof de trappen op en af. Het zijn anonieme trappenhuizen die ongetwijfeld naar iets leiden, hoewel dit in de prent niet direct duidelijk is. Als ik mij al een trappenhuis op de maan zou kunnen voorstellen, dan zou het er zo uitzien en zouden er zulke wezentjes in kunnen rondrennen. In Relativiteit (1953) zien we ook wonderlijk aan elkaar gekoppelde trappenhuizen, maar daar lopen anonieme mannen op.
De prenten Andere wereld en Boven en onder, beiden uit 1947, zijn direct verbonden zijn met zijn oude Arnhemse HBS. In Relativiteit uit 1953 is een overduidelijke link naar het trappenhuis van zijn voormalige schoolgebouw te zien. De droomsituatie uit Trappenhuis krijgt in Relativiteit een veel breder en realistischer karakter.
Naast elkaar zie je meteen de probleemstelling die Escher in deze groep wil laten zien: het aan elkaar verbinden van zwaartekrachten – perspectieven. Hij wil dus op een onopvallende manier zijn toeschouwer ‘bedotten’. Dit lukt in Relativiteit makkelijker, omdat de voorstelling dichter bij de werkelijkheid staat. Ieder trappenhuis dat je met je ogen volgt lijkt te kloppen. Het wringt pas in je hoofd als twee trappen met elkaar verbonden worden, of als er plotseling iemand aan de ‘onderkant’ van de trap loopt. Een mogelijkheid die hij nog niet in Trappenhuis uitwerkte.
Trappenhuis is in deze groep een tussenstap. Ik kan me zo voorstellen hoe de jonge Escher in de lange uren dat hij zich ongelofelijk op school verveelde, het centrale trappenhuis in zijn hoofd liet wentelen en draaien en hoe deze herinneringen in 1946 als hij het verzoek van de school krijgt een herdenkingsplaquette te maken, weer boven komen.
Escher verwijst in “Grafiek en Tekeningen” naar het ‘spelelement’ in Trappenhuis:
“Nagenoeg de hele bovenhelft van de prent is het spiegelbeeld van de onderhelft. De onderste trap, waarlangs een wentelteef van links naar rechts afdaalt, spiegelt zich zelfs twee maal: in het midden en dan nog eens aan de onderkant. Op de trap in de rechter bovenhoek is de tegenstelling tussen ‘klimmen’ en ‘dalen’ opgeheven: twee rijen diertjes gaan naast elkaar, maar de ene stijgt en de andere daalt.”**
Citaten komen uit:
* Toverspiegel, Bruno Ernst, De heruitgave uit 2007 door Taschen GMBH, p 37, 38
** De heruitgave uit 2006 door Taschen GMBH van “M.C. Escher Grafiek en Tekeningen; ingeleid en toegelicht door de graficus; indertijd uitgegeven door Koninklijke uitgeverij J.J.Tijl NV, Zwolle 1959, pp. 13-15.
Recept in stijl: Wentelteefjes
Oud-Hollands recept om oud brood te kunnen gebruiken voor smakelijk lunchgerecht. Voor 2 personen.
- 8 sneetjes oud wit brood zonder korstjes
- Suiker
- 1 theelepel kaneelpoeder
- 250 ml melk
- 1 ei
- 40 gram boter
Bereiding
- Klop het ei in een diep bord of in een schaaltje.
- Voeg de kaneelpoeder en melk toe aan het geklopte ei.
- Haal de sneetjes brood één voor één door het mengsel.
- Leg de sneetjes vervolgens op elkaar op een ander bord.
- Giet de restjes van het mengsel over de twee stapels sneetjes brood.
- Laat dit voor ongeveer 4 minuten intrekken totdat de sneetjes goed doorweekt zijn.
- Doe boter in de koekenpan en bak de sneetjes per 4 stuks voor 5 minuten.
- Vergeet niet de sneetjes om te draaien.
- Laat de sneetjes brood bakken tot ze een goudbruine kleur hebben.
- Serveer de sneetjes met de suiker en eventueel nog wat kaneelpoeder.