December 1938 is een ijskoude maand in Brussel. Een perfecte achtergrond voor een kleine houtsnede (18 x 14 cm) die Escher kort daarvoor maakte voor de Nederlandse criticus en dichter Jan Greshoff, die net als hijzelf in Brussel woonde. Ter gelegenheid van diens vijftigste verjaardag op 15 december 1938 boden de vrienden van Greshoff hem deze houtsnede aan, met daarop een winters Brussel en zijn eigen huis als middelpunt.
Escher was zelf langs de woning gefietst, gewapend met fototoestel, maar was er niet zo enthousiast over*:
“Mooi’ is het niet bepaald, maar ik zal trachten te maken wat er van te maken is.”
De bedoeling was een houtsnede te maken op acht regels uit het gedicht ‘Een bezoeker afgewezen‘ van Greshoff. De bezoeker is de dood in de gestalte van ‘Heer Hein’, die voor het gevoel van de dichter te vroeg is langsgekomen:
Hier zijn mijn oude vrienden die het leven
Versieren en er gloed en kleur aan geven
Met wie ik lachen kan en debatteeren
Zonder de kans dat ze mij ruw bezeeren.
Laat mij die vrienden en de vreugde om wie
Zijn hand legt onbaatzuchtig in mijn hand.
Wie garandeert mij dat ik één twee drie
Zulk goed gezelschap vind in ’t andre land?
Op de houtsnede zijn in de winternacht een aantal huizen in een straat te zien, waarvan alleen dat van Greshoff is verlicht. Uit diverse richtingen leiden voetstappen in de sneeuw naar de voordeur van de woning. Het huis van Greshoff is later vernietigd, wat de prent ook historische betekenis geeft.
Het complete gedicht gaat als volgt:
Een bezoeker afgewezen
Een suite, kroost, een huisman en zijn gade:
Het lijkt precies reclame voor Verkade
Met liefde en thee, biskwie en hoger leven,
Een smal geluk, mààr ’t wordt cadeau gegeven!
Wat wil je in zo’n milieu nu halen, Hein?
Het is te vroeg om met je mee te gaan.
Aanschouw de knusheid van dit samenzijn:
Het leven is niet slecht al is ’t een waan!Hier zit mijn vrouw, je moet haar vriendlijk groeten;
Haar weerga zult ge op reis niet vaak ontmoeten.
Zij is zo rustig, zo eenvoudig, eerlijk.
Zij is zo pienter en ze omhelst zo heerlijk.
Laat mij bij haar, ik apprecieer dit liefs.
’t Hiernamaals mag dan veel geprezen zijn,
Het houdt toch altijd iets speculatiefs
En doodgaan doet ons ongetwijfeld pijn.En ginds zitten mijn beide zoons te lezen;
Ze vinden ’t prettig om bij mij te wezen.
Ik ben gelukkig als ze met mij spreken
Van auto’s, postzegels en kleine streken.
Laat mij met hen, wij zijn al zo gewend.
Wat gij belooft, Hein, is me veel te vaag,
En of dat engeldom in ’s hemels tent
Mij sympathiek zal zijn, is zéér de vraag.Hier zijn de katten, die mijn warmte zoeken,
Mijn schrijfbehoeften, bibelots en boeken.
Hier is mijn bed, waarin ik voor de zorgen
Zo donker en zo diep lig weggeborgen.
Laat mij voorshands dit kinderlijk plezier
In wat men ijdel noemt: het aards bezit.
Want de andre wereld biedt niet veel vertier,
De hel is heet, de hemel veel te wit.Hier zijn mijn oude vrienden die het leven
Versieren en er de gloed en kleur aan geven,
Met wie ik lachen kan en debatteren
Zonder de kans dat ze mij ruw bezeren.
Laat mij die vrienden en de vreugde om wie
Zijn hand legt onbaatzuchtig in mijn hand.
Wie garandeert mij dat ik één twee drie
Zulk goed gezelschap vindt in ’t andre land?Heer Hein, je komt te vroeg, ik ga niet mee.
We zijn nog jong, we zijn nog niet blasé.
Probeer het nog eens na een jaar of tien,
Wanneer de jongens weg zijn… dan… misschien…
Neen nooit! Al word ik corpulent en oud,
Dit leven blijft mij boven alles lief.
Als je me wilt – ik heb je nóóit vertrouwd –
Moet je me ’s avonds stelen als een dief.Jan Greshoff
Bronvermelding
[*] Wim Hazeu, M.C. Escher, Een biografie, Meulenhoff, 1998, blz. 257