Ondanks de verschrikkingen van de oorlog kroop er eind februari 1943 toch iets van optimisme in Escher, gevoed door de natuur. Zo noteert hij op 20 februari in zijn agenda: ’twee vlinders en veel sneeuwklokjes om boerentuinen’, en op de 22e: ‘de eerste maal merelgezang.’ Op 3 maart 1943 begint hij zelfs weer aan nieuwe prent. Voor deze litho, Reptielen, moet hij wel een steen lenen. De oplage was daarom ook maar 30 exemplaren*.
Op 19 augustus 1960 houdt hij een lezing in Cambridge en vertelt het volgende over deze prent:
‘Op de bladzijde van een opengeslagen schrift is een mozaïek van reptielen getekend in drie kleuren. Laten ze nu maar eens tonen dat ze levende wezens zijn. Een van hen steekt een plastische poot uit over de rand van het schrift, rukt zich verder los en begint zijn levensweg. Eerst klimt hij op een boek, loopt dan verder naar boven over een gladde tekendriehoek, en bereikt eindelijk zijn hoogtepunt op het horizontale vlak van een dodekaëder. Even uitblazen, moe maar voldaan, en dan maar weer naar beneden, terug naar de vlakte, naar ‘platland’, waarin hij zijn functie van symmetrie-figuur herneemt. Mij werd later verteld dat dit verhaal de leer der reïncarnatie treffend weergeeft.’
De verwijzing naar reïncarnatie zal Escher vast een glimlach bezorgd hebben. Interpretaties van anderen brachten hem altijd aan het lachen. Zo luisterde hij ook geamuseerd naar mensen die beweerden dat het woord ‘Job’ op het pakje linksonder een verwijzing naar het boek Job in de Bijbel was. Niets was minder waar. Hij had een aantal jaren in België gewoond en Job was daar een populair merk sigarettenvloei.
Omdat hij een litho niet zelf af kon drukken, bracht hij een aantal dagen bij drukker Dieperink door in Amsterdam. Aan zijn vriend Bas Kist schreef hij dat hij nog ‘veel [moet] prutsen’ aan de steen ‘voor er een definitieve oplage’ kon worden gemaakt**.
Deze prent is ooit gebruikt voor een albumcover van de band Mott the Hoople. Lees dit verhaal, voor meer voorbeelden van ‘creatief’ gebruik van het werk van Escher. Ook in de connectie tussen Escher en de Rolling Stones komt de cover aan bod.
Bronvermelding
[*] en [**] Wim Hazeu, M.C. Escher, Een biografie, Meulenhoff, 1998, blz. 282-283