‘Het orgel werd een heel stuk groter; de pijpen reikten van de hemel tot de aarde, en de jonge man voelde zo’n sterke wind, dat hij opstond van de stenen en de lucht in vloog, midden tussen de zwaaiende zuilen door.’
Dit citaat is afkomstig uit een brief die Escher schreef in 1920 aan zijn vriend Jan. Hij is dan 22 en woont op kamers in Haarlem. De jonge man is Escher zelf. De emoties die een orgelconcert in de Sint Bavo bij hem oproepen zijn zo groot dat hij buiten zichzelf lijkt te treden en de wereld om hem heen verandert. Hij omschrijft deze ervaring in de derde persoon, anders wordt het hem te groot. Het raakt hem té diep. Escher was een immense muziekliefhebber, dat zie je ook terug in zijn werk. Daarom hierbij het eerste deel van een korte serie over Escher en muziek, en de invloed daarvan op zijn oeuvre.
Escher kon heerlijk lyrisch schrijven over zijn ervaringen bij het luisteren naar muziek. Daarom kan ik u het gehele citaat van ‘de jonge man’ uit 1920 niet onthouden:
‘Maar plotseling joeg de stormwind door de pijpen van het orgel en een donderende stem verkondigde de glorie Gods!! Toen is de jonge man gaan liggen op zijn rug op de koude stenen (.. ..) en dat wel midden in de kerk. Hij voelde z’n kleine hartje zwellen te midden van de orkaan, van de loeiende donderstem. En net zo min als hij, konden de zuilen van de kerk, de klank verdragen. Ze rekten zich uit, zoals een mens zich uitrekt als hij ’s morgens wakker wordt, zó sterk dat ze bang waren een ongeluk te krijgen. En de jonge man lag op z’n rug op de koude stenen van de kerk, en hij strekte zijn armen uit, alsof hij gekruisigd moest worden. En hij greep met zijn vingers de grote stenen vast, en voelde toen dat hij lag op z’n grote moeder aarde. Hij voelde dat moeder aarde een kogel was, en bijna raakten zijn uitgestrekte armen elkaar aan de andere kant van de aarde. En boven zich zag hij de golvende en zwaaiende zuilen. Maar nog sterker en donderender joeg de wind door de pijpen van het orgel. Het orgel werd een heel stuk groter; de pijpen reikten van de hemel tot de aarde, en de jonge man voelde zo’n sterke wind, dat hij opstond van de stenen en de lucht in vloog, midden tussen de zwaaiende zuilen door.’
En dan te bedenken dat Escher niet gelovig was. Volledige overgave aan de emotionele ervaring van het orgelspel. Ademloos lijkt hij zijn vervoering te hebben neergepend.
Escher maakte zelf ook muziek, hij was in zijn jeugd cellist in een strijkkwartet. Hij had niet veel op met zijn eigen capaciteiten, maar genoot wel van het musiceren in samenspel. Concerten bezocht hij zijn hele leven veelvuldig. Geïnspireerd door de concerten in de Sint Bavo, gaf hij het interieur van de Haarlemse kerk meerdere keren weer. De verrukking die spreekt uit zijn omschrijving van het concert, visualiseerde hij in een lofzang op het gebouw en het orgel. Hij gebruikte de kandelaar in het schip voor een vroeg experiment met spiegeling. De structuur en de ritmiek van de architectuur perfectioneerde hij in deze tekeningen in zwart wit, als een prelude op experimenten met spiegeling en architectuur in zijn later werk.
Nu denkt u, zeker na de bijna hallucinante beschrijving van het concert, dat is vast een jeugdige bevlieging, zo’n jongen in extase in de Sint Bavo. Maar niets van dat alles. Ook op latere leeftijd blijft Escher hevig gefascineerd door muziek. Hij probeerde het zelfs te visualiseren in zijn werk. Hierover meer in deel twee van deze serie over Escher en muziek: Escher en Bach.
‘Ik geloof dat er geen muziek is die mij zo ontroert.. Soms als de organist bijvoorbeeld een fuga van Bach speelt, valt alles weg, dan zijn er geen mensen meer, geen kerk, dan is er niets dan klank..’