Dit is geen gewoon verhaal over Escher. Dit keer wil ik reageren op een stuk dat verscheen in de Volkskrant, op 23 februari 2018 om precies te zijn.
‘Het wordt tijd voor een expositie over het design van de nazi’s, vindt Stedelijk Museum ’s Hertogenbosch,’ luidde de kop van het stuk. In dit artikel plaatste de auteur kunstenaar Maurits Cornelis Escher in de context van naziteksten en opmerkingen over nazidesign. Dit wekt het beeld dat Escher ‘fout’ was, en dat is onterecht. Escher was juist geen sympathisant van de nazi’s.
Na een introductie over de urgentie van een tentoonstelling over nazikunst in Nederland wordt in het stuk de status quo omschreven. “De laatste jaren is er sprake van een voorzichtige doorbraak rond nazikunst en nazi-uitingen.” Er wordt opgesomd: de herdruk van Mein Kampf, The Evidence Room (installatie van reconstructies en afgietsels van een fragment van een crematorium en van de deur van een gaskamer), ‘En Museum Arnhem toonde met schilderijen van onder anderen Karel Appel, Maurits Escher en Pyke Koch in 2015 voor het eerst een collectie ‘foute kunst’ die tijdens de Tweede Wereldoorlog door Nederland werd aangekocht.’ Het artikel gaat verder met een citaat van de directeur van Stedelijk Museum ’s Hertogenbosch Timo de Rijk: ‘Het onderwerp nazidesign is beladen en potentieel explosief, en dat is precies de reden waarom deze tentoonstelling er moet komen.’ Enzovoorts.
Hier is sprake van bijzonder ongelukkige framing en formulering. De tentoonstelling in Arnhem ging over kunst die door het rijk is aangekocht gedurende de oorlog. Dat betekent nog niet dat de desbetreffende kunstenaars allemaal ‘fout’ waren. Veel kunstenaars hadden er helemaal geen invloed op wie hun werk kocht, want het verkopen werd vaak gedaan door handelaars.
Wat Escher betreft: Escher was geen sympathisant van de nazi’s. Sterker nog, hij gaf blijk van een grote afkeer van de bezetter tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hij voelde zich bijzonder ongemakkelijk bij het feit dat hij wel zou mogen exposeren tijdens de oorlog en zijn joodse kunstenaarsvrienden niet. Hij heeft steeds geweigerd mee te doen aan openbare manifestaties georganiseerd door de bezetter en meldde zich uit principe niet aan bij de Kultuurkamer. Daar was moed voor nodig en het had ook consequenties. Kunstenaars die niet waren aangesloten bij de Kultuurkamer mochten hun beroep niet uitoefenen, niet exposeren en niet verkopen. Toen er toch een van zijn prenten werd geëxposeerd zonder zijn toestemming schreef Escher hierover (20 december 1942):
‘Is het niet een onmogelijke onzin: aan de eene kant mogen wij persoonlijk niet tentoonstellen, aan de andere kant worden wij daartoe gedwongen, d.w.z. men beschikt over ons werk tegen onze wil.’
Toen zijn leermeester en dierbare vriend Jessurun de Mesquita bleek gedeporteerd, was Escher bijzonder ontdaan en heeft hij er alles aan gedaan om zijn oeuvre in veiligheid te brengen. En wanneer het Rijksmuseum na de oorlog in de tentoonstelling Kunst in Vrijheid werk toont van kunstenaars die zich tijdens de bezetting onttrokken hadden aan de nazivoorschriften, doet Escher ook mee, met vier litho’s en een tekening. Dus nee, Eschers werk hoort niet thuis onder het kopje ‘foute kunst.’
Zoals De Rijk zei; ‘het onderwerp nazidesign is beladen en potentieel explosief.’ Voorzichtigheid is dan ook geboden bij het schrijven over dergelijke onderwerpen. Een verkeerde associatie is zo gewekt.