Het zijn vaak de hoogtepunten uit het oeuvre van een kunstenaar die het meeste aandacht krijgen. Logisch, de kunstenaar is op het toppen van zijn kunnen, heeft zijn stijl gevonden en stijgt uit boven zijn vroege werk. Maar is het vroege werk dan niet boeiend? Integendeel. Eschers vroege werken zijn een belofte voor de kunstenaar die hij later zal worden.
De vingeroefeningen, de eerste probeersels, soms onbeholpen, maar vol hoop. De kunstenaar heeft vaak nog niet de techniek of de diepgang die hij of zij heeft op latere leeftijd, maar de belofte is er al wel. Vroege werken; als kenner van het latere werk bekijk je ze als een soort foetussen en bedenk je: is hier al genialiteit te bespeuren?
In mijn hoofd vergelijk ik vroeg werk altijd stiekem met mijn eigen eerste kladders rond dezelfde leeftijd. Mocht u ook die neiging hebben, dan waarschuw ik vast: niet doen. Ik kom er meestal achter dat wanneer ikzelf nog koppoters tekende, de kunstenaar nog net niet de Sixtijnse kapel aan het beschilderen was, maar wel al flink in de buurt kwam.
Deze neiging tot zelfkwelling is natuurlijk niet de enige reden om naar vroeg werk te kijken. Vroege werken zeggen heel veel over de interesses van een jonge kunstenaar, de zoektocht die hij of zij aflegt naar het ultieme kunstwerk en natuurlijk het talent dat de kunstenaar op jonge leeftijd al bezat, of niet. Dat kan natuurlijk ook.
Bij Escher zijn de vroege werken in de perceptie van zijn oeuvre altijd sterk onderbelicht. De meeste aandacht gaat uit naar de werken die hij maakte na zijn dertigste. Niettemin heeft Escher interessant vroeg werk gemaakt. Daarnaast zijn deze werken een perfecte indicator van wat hem bezig hield destijds. Ze geven een mooie ontwikkeling weer tot de hoogtepunten in zijn oeuvre. Ze zijn een soort voorbode voor de kunstenaar die hij later zal worden. Ik geef een paar voorbeelden.
Vroeger ook linoleumsneden gemaakt op school? Ik schoot altijd op het laatste moment uit met mijn guts. Uiteraard in mijn vingers. Of net dat belangrijke randje eraf, zodat de hele compositie niet meer klopte. Ellende. Escher was er wel goed in, linoleum snijden. Zijn eerst bewaarde werk is een linoleumsnede, gemaakt in 1916. Hij is dan achttien jaar. Het is een portret van zijn vader. Dit is niet toevallig, Escher had een sterke band met zijn vader en hij leek ook erg op hem. Escher maakte relatief weinig portretten in zijn leven, maar zijn vader was een paar keer zijn model.
Een jaar na zijn eerste linoleumsnede maakte Escher zijn eerste ets: Spoorbrug over de Rijn bij Oosterbeek. Waarom precies deze brug? Hij is dan net verhuisd naar Oosterbeek. Het is geen hoge etskunst, maar wel degelijk knap wanneer je bedenkt dat etsen geen makkelijke techniek is. Niettemin ging hij er niet lang mee door. En dat is te begrijpen wanneer je kennis hebt van zijn latere werk. De lijnvoering bij etsen is door de techniek totaal anders dan bij linoleum of houtsneden. En juist die strakke lijnvoering zal later een belangrijk deel uitmaken van Eschers signatuur. Gevoelsmatig zoekt hij daar dus al naar op jonge leeftijd.
Zoals de meeste kunstenaars begon Escher met klein werk. Eerst met linoleumsneden, daarna met houtsneden. Kleine portretten en ex-libris. Hij moet zich duidelijk nog ontwikkelen. Klein is niet alleen veilig, het is ook betaalbaar. Hij had in die periode (hij was toen 20) niet veel geld te besteden aan zijn werk en gebruikt dus voornamelijk kleine blokken. En wat maakt hij als een van de eerste houtsnede? Heel frappant, een ex-libris voor zijn vriendin Roosje, op wie hij verliefd is. Een liefde die overigens niet werd beantwoord, ondanks het mooie roosje.
Eschers vroege ontwikkeling is goed te zien aan de werken Zonnebloemen en Levenskracht. Wanneer Escher 19 kleine werkjes heeft gemaakt op twintigjarige leeftijd maakt hij Zonnebloemen. 13 werken en een jaar later maakt hij Levenskracht. Een immense groei is waarneembaar binnen deze korte tijd. Waar Escher bij Zonnebloemen in 1918 nog worstelde met de lijnvoering, is deze tot gratie verheven in 1919.
Waar Escher al de grafische kwaliteiten ziet van de zonnebloem en de vormen van de bloem gebruikt om tot een aantrekkelijk geheel te komen in 1918, daar heeft hij dat geperfectioneerd in 1919. En waar hij eerder puur een bloem weergeeft, trekt hij het ontwerp later naar een hoger plan door het een intellectueel idee te geven, hij noemde vrijwel diezelfde zonnebloem nu: Levenskracht. Als in contradictie met de afgebeelde bloem. De zonnebloem is immers al aan het einde van zijn Latijn. Het zadenhart hangt naar beneden, de steel is treurig gebogen. Levenskracht. De betekenisvolle ironie die Escher in zijn latere werk te berde zal brengen is hier al aanwezig.
Niet lang daarna maakte hij een indringend zelfportret. Al eerder gebruikte hij zichzelf als model, ook in 1918 maakte hij een klein zelfportretje, maar dit zelfportret is een heel andere orde van grootte. Waar het portret in 1918 slechts vlakken heeft als ogen, weinig individuele trekken, en geen contact maakt met de beschouwer, kijkt het portret uit 1919 de beschouwer vol aan. Uitdagend, zelfbewust, met een scherpe blik. Alsof hij het vertrouwen in zijn eigen kunnen heeft gevonden en daarmee zichzelf opnieuw heeft uitgevonden.
Slechts vier jaar later maakte hij nog eens zo’n zelfbewust portret. Naar mijn mening een van de mooiste, intrigerende zelfportretten ooit gemaakt, een houtsnede uit 1923. Hier zien we Escher met baard. De lijnvoering beheerste hij tot ultieme perfectie: de welving van zijn voorhoofd, de uitsparing van zijn oogkassen. Met zijn guts maakte hij verdikkingen en verdunningen waardoor zijn trekken driedimensionaal lijken te worden. Van de golf in zijn haar op zijn kruin, tot de warrige baardharen van een forse hipsterbaard. De baard was, net als nu, een statement. Daarmee zei hij: ik ben een volwassen man geworden. Ik ben verloofd, gelukkig in de liefde en ik beheers mijn techniek. De jonge kunstenaar was volwassen geworden.