Hier haken we in op data uit het leven en werk van M.C. Escher, kriskras door de tijd maar toch actueel. Geniet het hele jaar door van achtergrondverhalen, anekdotes en weetjes over deze fascinerende kunstenaar.
In oktober 1925 kan het jonge paar Maurits en Jetta eindelijk beginnen met het inrichten van hun eerste eigen woning. Het is de bovenste verdieping van een huis dat nog in aanbouw is, in een nieuwe buurt op de hellingen van de Monteverde. Het huis aan de Via Alessandro Poerio 100 was schitterend gelegen met uitzicht op de vallei van de Tiber in het zuidoostelijke deel van de stad. Aan de andere kant van de rivier lag de Monte Palatino, met beneden de Romeinse wijk Trastevere. Het paar had het huis al eind 1924 gekocht maar eerst moesten ze wachten tot het af was, waarna het veel te vochtig bleek. Ze lieten het de hele zomer drogen en verbleven die maanden in de Albergo del Toro in Ravello; de plek waar ze elkaar hadden leren kennen.
Op 23 september 1957 keerde Escher terug in Amsterdam van een zeereis met het vrachtschip s.s. Luna. Tegen die tijd was Escher al lang verslaafd aan het reizen op vrachtschepen en hij greep elke kans aan om zo'n reis te boeken. Zo dobberde hij in augustus en september 1957 zeven weken lang op de Middelandse Zee terwijl hij genoot van de golven, de rust, het licht en de stilte. Terug in Nederland mijmerde hij nog een tijd door.
Hagedissen fascineerden hem al geruime tijd, maar in de zomer en herfst van 1956 was Escher wel erg veel met ze bezig. Die fascinatie kwam niet zozeer voort uit het gedrag of de levenswijze van de beestjes, maar uit de karakteristieke vorm. Die leende zich erg goed voor het maken van vlakvullingen. Wat dat betreft interesseerde een hagedis (of salamander) hem net zoveel of zo weinig als dat vogels en vissen dat deden. Deze drie diergroepen komen verreweg het meeste voor in zijn werk, maar die status hebben ze puur te danken aan hun vorm.
Tussen 1927 en 1938 bracht het gezin Escher vrijwel elke zomer een periode door in het Zwitserse Steckborn, bij Jetta’s zus Nina en haar man Oskar Schibler. In 1929 bleven ze zelfs meerdere maanden, van juli tot half oktober. In het voorjaar had Escher al een trip gemaakt naar de Italiaanse Abruzzen, samen met zijn vriend Giuseppe Haas-Triverio. De tocht leverde 28 tekeningen op, waarvan hij er een in Steckborn uitwerkt tot een litho, zijn eerste van een Italiaans landschap.
Tijdens de oorlogsjaren zakte de productie van nieuwe prenten flink in bij Escher. Het ontbrak hem aan inspiratie en hij had wel wat anders aan zijn hoofd. Maar dat wil niet zeggen dat hij helemaal niets creatiefs meer deed. Juist in de oorlogstijd wierp hij zich op zijn vlakvullingsschriften, waarin hij steeds nieuwe varianten bedacht voor het vullen van het vlak met regelmatige patronen. Tussen het uitbreken van WOII in 1939 en de Nederlandse bevrijding in mei 1945 maakte hij zo'n 35 nieuwe tekeningen.
Op 4 juli 1935 was Escher met zijn gezin vanuit Rome naar het Zwitserse Château-d’Oex verhuisd, waarna hij vrijwel direct naar Nederland doorreisde om daar een en ander te regelen voor een lang verblijf in Zwitserland. Vanuit de Haagse woning van zijn ouders bezoekt hij onder andere zijn oude leermeester Jessurun de Mesquita, overlegt hij met zijn neef Anton Escher over een logo voor diens machinefabriek, praat hij met de PTT en drukkerij Enschedé over zijn ontwerp voor de luchtvaartfondspostzegel en spreekt hij af met zijn vrienden Jan van der Does de Willebois en Bas Kist.
Tussen alle bezoeken door is hij drie weken lang bezig met een zeer gedetailleerd, liefdevol portret van zijn vader.
Op 19 augustus 1960 hield Escher een voordracht tijdens het Fifth Congress and General Assembly of the International Union of Crystallography. Hij was voor dit congres uitgenodigd door Prof. Dr. Carolina H. MacGillavry, hoogleraar in de chemische kristallografie aan de Universiteit van Amsterdam. In 1950 was ze tot het eerste vrouwelijk lid benoemd van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. MacGillavry was een groot bewonderaar van Escher en in 1965 zou ze het boek Symmetry Aspects of M.C. Escher's Periodic Drawings publiceren. Voor kristallografen waren de vlakvullingen, waaraan Escher jarenlang werkte in zijn tekenschriften, ideaal lesmateriaal. Zijn patronen zijn zeer geschikt om de symmetrie, herhaling en spiegeling te bestuderen die zo kenmerkend zijn voor het vakgebied.
In maart 1965 ontmoette Escher de Franse kunstenaar en professor Albert Flocon, docent aan de prestigieuze l'Ecole des Beaux Arts in Parijs. Flocon maakte vooral kopergravures en was net als Escher gefascineerd door het mysterie van het perspectief. Vooral het bolperspectief, een vorm die ook Escher meerdere malen heeft toegepast (denk aan Hand met spiegelende bol, Balkon, Drie bollen II, Druppel en Zelfportret in bolspiegel).
De ontmoeting was voor Escher van grote betekenis; Flocon zorgde ervoor dat zijn prenten in Parijs bekend werden. De professor bemiddelde persoonlijk over de verkoop van prenten en een te organiseren Escher-tentoonstelling in Parijs. In oktober 1965 publiceerde Flocon een tien bladzijden tellend artikel over Escher in het belangrijke maandblad Jardin des Arts.
Het is vandaag Internationale Kattendag, een mooi moment om een van de katten te laten zien die door Escher zijn vereeuwigd in een prent. Heel veel zijn dat er niet. Hij gebruikte vaak dieren in zijn werk maar in zijn vlakvullingen en metamorfoses waren dat vooral vogels, vissen en reptielen. De katten stammen dan ook vooral uit zijn jonge jaren. Dit is zo'n vroege. Gemaakt in een periode, hij was 21, waarin hij het besluit nam om grafisch kunstenaar te worden. Op 17 september 1919 verhuist hij naar Haarlem. Van zijn hospita krijgt hij een witte poes cadeau die hem tot meerdere houtsneden zou inspireren. Op deze ligt de poes op schoot bij een man die Escher bezocht in Haarlem. Wie het is weten we niet. Waarschijnlijk een van zijn jeugdvrienden, Bas Kist of Jan van der Does de Willebois, of zijn oudere broer Nol.
Bekijk ook Kattendag 2017 waarin een kat op Corsica centraal staat.
Het is volop zomer. Geen tijd om hard te werken. Dat doe je in de herfst, de winter en het vroege voorjaar. Althans, dat was wel het schema waaraan Escher zich zijn gehele werkzame leven grotendeels gehouden heeft. Als je naar de maanden kijkt waarop hij zijn werk heeft gemaakt, vanaf 1922 zijn die bekend, dan is dat meestal ergens tussen september en mei. Het is een logisch gevolg van zijn aanpak; in de lente en zomer trok hij erop uit om inspiratie op te doen, te fotograferen en te tekenen. In het najaar en in de winter werkte hij die voorstudies uit tot houtsnedes, houtgravures en litho's.
Desondanks zijn er een paar uitzonderingen op deze regel.
Onder die 'zomerwerken' vallen vroege Italiaanse landschappen, een aantal werken uit de oorlogsjaren (waarin Escher niet op reis kon), een echt zomers werk als Lichtende zee en ook een aantal van zijn meest bekende werken. Zo zijn Verbum, Balkon, Ruiter, Boven en onder, Relativiteit, Vlakvulling II, Boloppervlak met vissen, Cirkellimiet IV (Hemel en hel) en Ringslangen allemaal in de maand juli gemaakt. Augustus is minder vertegenwoordigd. Het lijkt erop dat Escher die maand toch echt liever vakantie hield.