M.C. Escher heeft geen goede herinneringen aan zijn middelbare schooltijd in Arnhem. Wel aan afzonderlijke leraren, zoals zijn tekenleraar, maar niet aan de school in zijn geheel. Zijn vriendenclub met Jan van der Does de Willebois en diens oudere zus Fiet, Bas Kist, Roosje Ingen Housz en Conny Umbgrove sleurden hem door deze tijd. Escher slaagt in augustus 1918 niet voor zijn eindexamen, want hij heeft onvoldoendes voor staatsinrichting, staatshuishouding, boekhouden en geschiedenis. Zijn ouders zoeken een creatieve oplossing en via contacten in Delft kan hij zich daar toch nog in dat jaar inschrijven voor de studie bouwkunde. In Delft voelt hij zich echter ook niet thuis en hij wordt ziek. Hij krijgt last van een nare huidinfectie en haalt het eerste jaar niet. Hij maakt er wel decors voor het Groene Toneel en een houtsnede voor de Almanak.
Via Richard Roland Holst, die professor was aan de Rijksacademie in Amsterdam, gaat hij naar de School der Maatschappij voor Bouwkunde en Kunstnijverheid te Haarlem. De school zat in Paviljoen Welgelegen, het oude huis van de Engelse bankiersfamilie Hope. Escher begint op aanraden van zijn vader aan een opleiding op de afdeling Bouwkunde, een soort van studie tot architect. Maar al rap laat hij zijn werk zien aan Samuel Jessurun de Mesquita, de beroemde graficus die in Haarlem natuurtekenen en grafische kunsten doceert. Mesquita herkent Eschers talent en zet zich voor hem in bij directeur Verkruysen, als ook bij Eschers ouders. Zij gaan uiteindelijk overstag: als hun jongste zoon talent heeft, steunen ze hem. Dat zullen ze dan ook nog lang en loyaal blijven doen.
Zo verhuist Escher op 17 september 1919 naar Haarlem. Van zijn hospita krijgt hij een witte poes cadeau, die hem tot twee houtsneden zal inspireren. De technische kwaliteit van de houtsneden valt op: details als de kleine haartjes in de oren van de poes, maar ook de houding zijn goed getroffen.
Escher experimenteert tijdens zijn opleiding en hij onderzoekt verschillende stijlen om te kijken wat er bij hem past. Hij begint met prachtige Jugendstil-motieven, zoals dit portret van een man waarin misschien wel een portret van zijn leermeester Jessurun de Mesquita valt te zien.
Vervolgens probeert Escher de stijl van het expressionisme uit, lijkt hij te flirten met een soort stripstijl en probeert hij zelfs een paar keer een verregaande abstractie te realiseren. Het zijn de wegen die een jonge kunstenaar rond 1920 kan gaan. Je bent in je studietijd en aan het begin van je carrière zoekend en probeert van alles uit.
Tegen het eind van zijn studie maakt hij de houtsnede Bij Mesquita in de klas. Het knappe van Escher is dat hij in deze prent in feite geen gebruik maakt van het centraal perspectief, maar eenvoudige, bijna geometrische vormen zo slim voor elkaar zet dat je de ruimte als logisch ervaart. Daarnaast is dit een van de weinige bravourestukken die Escher ooit maakt. Hij laat zien wat hij wel niet allemaal beheerst en hoe goed hij de materie kan benutten en uitvoeren.
Ondanks al de verschillende toepassingen van lijnen is het een rustige prent. Dat komt door de vier zwarte vlakken die hij heeft laten staan in het hout. Vooral het grote vlak van haar rok is door de asymmetrische vorm van belang. Door de rok ontstaat er een gevoel van voor- en achtergrond. Escher heeft de twee figuren weliswaar haaks op elkaar gezet, maar in beiden zit een zeer frontale platte manier van weergeven. Hij geeft geen details die volume laten zien, zoals een heup of een bolling van een arm, een wang of een dij. Het lijken beiden wel van die uitgeknipte figuurtjes. Ondanks het gebrek aan detail weet Escher je het gevoel te geven dat je kijkt naar twee mensen die geconcentreerd aan het werk zijn. Deze hele jonge Escher staat nog maar aan het begin van een hele mooie carrière.